93 Lagoendi moesten uitmaken. Te Siboga zouden zij versterkt worden door de beschikbare manschappen in de noordelijke afdee- ling en onder de leiding van den majoor J. H. Crena de werk zaamheden te Lagoendi volbrengen; de soldaten zouden zelf de versterking maken. De aanwezige vervoermiddelen (de schoenerbrikken Banda en Padang3 kruisbooten en eenige laadbooten) gedoog den niet om meer over te brengen dan 150 man troepen, een klein getal bannelingen om de werkers te versterken, en al hetgeen aan levensmiddelen, munitie, gereedschap en zelfs aan materialen noodig was, want Lagoendi heeft noch hout, noch bamboe, en op bijstand der bevolking, zelfs van de goedgezinde, konde in de eerste dagen, zoolang het vertrouwen op onze middelen en oogmerken niet hersteld was, niet worden gerekend. „Br verliepen nog eenige dagen om alles te verzamelen en voor te bereiden, maar den 10en Maart, dus slecht twee maanden na ODzen aftocht, was de expeditionnaire macht weder te Lagoendi ten anker, en den 22en d. a. v. reeds behoorlijk verschanst en tamelijk goed gehuisvest. „De redoute werd aan eene rivier in het noordelijk gedeelte dei- baai, dicht aan het strand, en onder dekking van het kanon der schepen, met klapperboomen aangelegd, zoodat met de genomen maatregelen de vijandige bevolking het niet gewaagd heeft, den arbeid te storen. „In den aanvang lieten onze bondgenooten weinig van zich hooren en de kampongs, die binnen het bereik onzer werking waren en zich dus aan eene aanraking niet konden onttrekken, wenschten onzijdig te blijven. Zij deelden mede dat, na onzen terugtocht op den 6en Januari jl., het bondgenootschap van Or a hi li met Botohosizicli versterkt had met de vrij aanzienlijke kampongs Hilibobo, La- hoes a, IJilidjehono en Hilidjombo, waarbij, hoewel niet op gegeven, ook wel zullen behoord hebben de kampongs nabij de baai van Telok Dalem, die door het berooven van eenige handelaren van Goenoeng Sitoli feitelijke bewijzen van vijandigheid hebben gegeven. De aanleggers van den moord op Fata Geho, den vroe- geren radja van Fadoro, wier uitlevering volgens de landsgebruiken als verzoening noodig is, zouden zich aan het hoofd der beweging

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1890 | | pagina 104