98
1°. de landsinstellingen en volksgebruiken blijven ongeschonden,
voor zoover zij met orde en veiligheid niet in strijd zjjn
2°. geene onderlinge oorlogen mogen worden gevoerd; alle ge
schillen, die daartoe aanleiding kunnen geven, moeten aan de be
middeling van den Nederlandschen gezaghebber worden onderworpen
3°. de slavenhandel wordt verboden; noch slaven, noch vrije
lieden mogen als koopwaar worden uitgevoerd;
4°. het koppensnellen wordt verboden; alle gevallen van dien
aard, welke ter kennis van den Nederlandschen gezaghebber zullen
komen, worden gestraft als moord
5°. het offeren van menschen bij feestelijke of andere gelegenhe
den wordt verboden; overtreding wordt als moord gestraft;
6°. aan alle kampongs wordt gelijke bescherming toegezegd, mits
zij toegankelijk gemaakt worden door den aanleg van wegen naar
de redoute;
7°. het hervatten van landbouwwerkzaamheden en van alle ver
richtingen van huiselijken en maatschappelijken aard, ter bevordering
van welvaarf en levensgenot, wordt aanbevolen.
Deze verklaring werd door allen met bijval begroet; een der
radja's van Ma dj inga op den Z. O. hoek des eiland, een bejaard
man, rijker en machtiger nog dan de radja's van Orahili, gaf te
kennen dat hij geheel met den resident instemde, daar „het hoog tijd
werd dat er een einde kwam aan den bestaanden stand van zaken,
die slechts leidde tot onderdrukking der zwakkeren, tot oorlogen en
onveiligheid".
Was er aanvankelijk gegronde reden tot twijfel, of de aldus langs
vredelievenden weg verkregen resultaten wel duurzaam zouden kunnen
zijn, de ondervinding van 1857 was alleszins bemoedigend. Door
ieder, zonder aanzien van persoon of rang, even welwillend en min
zaam te bejegenen; door steeds stipte rechtvaardigheid te betrachten
door het recht van eigendom ten strengste te eerbiedigen, slaagde
He ij 1 i ge r s er in, meer en meer de overtuiging te doen veldwinnen dat
wij slechts het welziju der bevolking beoogden. De bevolking betoonde
zich gelukkig met onze tusschenkomst en met onze vestiging.
In den loop van 1857 bezocht Heijligers, zonder militair ge
leide, de kampongs Hilibobo, Orahili, Botohosi, Fadoro,