-- 101 De minister Rochussen schreef eindelijk, den 2C0 April 1859 (missive N°. 15/378) dat de voorstellen betreffende Nias „vooreerst nog in advies" zouden worden gehouden, en wel voornamelijk: 1°. wegens het nog bestaand gebrek aan geschikt ambtelijk personeel; 2°. uit hoofde van de hier en daar nog bestaande woelingen ot staat kundige moeielijkheden, die het minder geraden deden achten juist thans op nieuwe vestigingen bedacht te zijn, welke tot vermeerdering van moe ielijkheden aanleiding zouden kunnen geven en de beschikbaarstelling van een wellicht niet onaanzienlijke troepenmacht zouden kunnen eischen 3°. wegens de toch reeds steeds sterk toenemende vermeerdering van uitgaven voor den Indischen dienst, zoodat de territoriale uit gaven het bedrag der territoriale inkomsten verre overschrijdt, waar door de minister, voor het oogenblik althans, huiverde mede te wer ken tot eene regeling, die tot eene belangrijke uitgaaf leidde zonder dat, in de eerste jaren, een eenigszins evenredig direct voordeel daartegenover stond. Intusschen verklaarde de Minister zich „in beginsel' met de gedane voorstellen te vereenigendaaraan zou gevolg worden ge geven, zoodra de vermelde tijdelijke bezwaren niet meer, of in mindere mate, zouden bestaan. En wanneer de omstandigheden het zouden gedoogen, zou de Gouverneur-Generaal te gelegener tijd de noodige voorbereidingen kunnen treffen voor onze verdere vestiging op N ias. Met deze beslissing vielen de plannen van generaal Yan S w ie ten in duigen. Dat hij haar in alle opzichten betreurde, blijkt uit een brief, dien hij den 12en November 1858 N°. 1, kort na zijne optreding als commandant van het Indisch leger, schreef naar aanleiding van tijdingen, dat Orahili en Botohosi zich weder op vijandigen voet tegenover Fadoro stelden. Daar die brief, zoowel ter kenschetsing van 's generaals bedoelingen als met betrekking tot onze staatkundige gedragslijn op de Buitenbezittingen, niet zonder belang is, doen wij daaruit eenige zinsneden volgen. „Zoolang mij het beleid der zaken ter Sumatra's Westkust was opgedragen, heb ik de militaire tusschenkomst verschoven, wijl ik der bevolking de gevolgen daarvan, die altijd stilstand, gedeeltelijk vernieling van welvaart zijn, wilde besparen. Bij een ernstig verzet toch der goed versterkte kampongs moet de aanvaller, om zich zeiven

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1890 | | pagina 112