116 De vizierindeeling behoort verder zoodanig te zijn, dat de laagste stand (keep in het voetstuk) reeds op betrekkelijk grooten afstand genomen kan worden. Ook moet het aantal standen voor de zooge naamd kleine afstanden zoo beperkt mogelijk zijn en de klep zeer gemakkelijk en zonder hoofdbreken gesteld kunnen worden. Dit alles is noodig tot verhooging van de kans, dat het vizier ook wer kelijk goed wordt aangewend. Hiermede rekening houdende, geloof ik, dat bij de richting op het bovenlijf (l M. boven den grond op staande, 0.6 M. op knielende en 0.2 M. op liggende manschappen) de vizieren, die op 100, 200 en 800 M. een vizierschot (waarbij mikpunt en volmaakt trefpunt samenvallen) geven, voor de kleine afstanden het best zullen vol doen. Tot liggende of wat hetzelfde is tot achter dekki ngen op- gestelde afdeelingen naderende, kan, gelijk blijkt uit tabel 2 van het Schietvoorschrift, de trefferkern in rekening gebracht - reeds op ongeveer 875 M. het vizier van 300 aangewend, op ongeveer 275 tot dat van 200 en op 175 a 200 tot dat van 100 M. overgegaan woiden. Binnen den afstand van ongeveer 375 M. is alzoo nagenoeg de geheele ruimte bestreken. Bij een oorlog met een Europeeschen vijand verder, waarin het Indische leger hoofdzakelijk als verdediger optreedt en derhalve voornamelijk overeind naderende of geknielde afdeelingen tegenover zich zal hebben, kan alweder de trefferkern medegerekend reeds op 225 a 250 M. het vizier van 100, op 300 a 325 M. dat van 200 en op 31 5 a 400 M. dat van 300 M. aangewend worden. Na al hetgeen ik hierboven omtrent deze zaak geschreven heb, is het mij thans mogelijk, aan te toonen, dat, wat het reglement met de aanwending der zoogenaamde soldaten vizieren (150, 250 en 350 M.) en van de richting op den voet van het doel hoofdzakelijk heeft willen verkrijgen (namelijk onderdrukking van de neiging: te hoog te schieten en een zooveel mogelijk bestrijkenden bundel) juist beter ver kregen wordt met de vizieren van 100, 200 en 300 M. en eene rich ting op het midden ongeveer. Vroeger toch gaf ik als mijne mee ning te kennen, dat bij het gezamenlijk schijfschieten op commando en het vuur in het gevecht moeielijk gericht kan worden op eene bepaalde lijn op het doel, en verder, dat het gemiddeld mikpunt van de schutters, die getroffen hebben, ongeveer in het midden zal liggen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1890 | | pagina 127