123 waarborgen had, dat in het korps officieren der Militaire Administratie steeds genoegzame elementen zouden worden aangetroffen tot ver vulling der betrekkingen van chef der hoofd- en gewestelijke intendances. Zij, die hiervoor beducht waren, hebben getracht de toekomst van het korps te verzekeren door, naast en tusschen de goede elementeu, officieren van andere wapens en officieren van de administratie der zeemacht over te plaatsen. Behalve dat deze overplaatsingen, door inschuiving, groote ontevredenheid in den boezem van het korps wekten en tot reclames aanleiding gaven, die het onderhouden eener goede krijgstucht in gevaar brachten, zijn deze pogiDgen niet altijd met den gewenschten uitslag bekroond geworden en hoopte men dat eene verzwaring van de eischen voor de aanstelling tot 2™ luite nant-kwartiermeester en eene speciale opleiding voor den dienst der intendance op den duur betere waarborgen zouden opleveren. Was het nu voor degenen, wien de toekomst van het korps in tendanten aan het hart lag, eene teleurstelling te vernemen dat het slechts aan een enkelen officier der Militaire Administratie ver gund zoude wezen, de lessen aan den Intendance-cursus bij te wonen, weldra mochten zij de voldoening smaken dat er voortaan beter op de belangen van dat korps zoude worden gelet. Immers reeds bij Koninklijk besluit van 7 September 1880 werd bepaald dat van den voor het leger in Nederland opnieuw ingestelden tweejarigen cursus voor de Intendance ook door officieren van de land macht in Nederlandsch-lndië gebruik mocht worden gemaakt onder zoo danige bepalingen als door den Koning nader zouden worden vastgesteld. Als gevolg daarvau werd bij Algemeene order N°. 33 van 1881 bekend gemaakt het Koninklijk besluit van 4 Mei 1881, waarbij de toelating van Indische officieren tot den Intendance-cursus bij de lle afdeeling der krijgsschool werd geregeld. In hoofdzaak is daarbij besloten, dat in de beide studiejaren te zamen niet meer dan zes officieren van het Indische leger (bij voor keur officieren van de Militaire Administratie) gelijktijdig den cursus zullen volgen, dat jaarlijks in lndië een toelatingsexamen zal worden afgenomen, waaraan enkel mag worden deelgenomen door luitenants, die ten minste vier jaar in Oost-lndië hebben gediend, gunstig zijn

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1890 | | pagina 134