126 Intendance-cursus te 's Gravenhage te volgen; dat zij aldaar in de gelegenheid zijn een schat van kennis op te doen, moge uit de vol gende bladzijden blijken. Voor bijna ieder in Europa geboren Indisch officier is het een aan genaam vooruitzicht, om, na eenige jaren verblijf in de tropen, een paar jaar in Nederland te kunnen doorbrengen en behoeft hij zich thans in den luitenantsrang niet door het karige verlofstraktement te laten terughouden om aan dezen wensch gevolg te gevenbovendien kan hij zich in dien tijd uitermate nuttig bezig houden, en is hij, ongeacht de geldelijke voordeelen boven zijue met verlof zijnde collega's, dezen zeer vooruit, daar toch de meesten hunner hier te lande, om zoo te zeggen, met hunnen tijd geen raad weten en in hunne werke loosheid dikwerf reeds spoedig na huu terugkeer in het vaderland weder naar het actieve leven in Indië verlangen. Dat nu, niettegenstaande deze voordeelen, het aantal der aan den Intendance-cursus opgeleide officieren steeds is gebleven beneden het getal plaatsen, dat elk jaar werd opengesteld, moet aan verschillende oorzaken worden geweten. In de eerste plaats houdt het toelatingsexamen velen terug en alhoewel nu niet kan gezegd worden, dat de daarbij gesteide eischen overdreven zijn, zoo valt het aan de andere zijde wel te begrijpen dat sommigen er eenigszins tegen op zien. Het grootste bezwaar schijnt in de van de drie vreemde talen gevorderde kennis gelegen te zijn, en toch is het niet mogelijk die eischen te verminderen, daar de leerlingen dan weinig van het onder wijs op den Intendance-cursus en van de noodwendig daarmede gepaard gaande eigen studie van in die talen geschreven werken zouden profiteeren, terwijl voorts niet over het hoofd mag worden gezien dat gedurende den tweejarigen cursus aan de studie der talen zelve niet veel meer gedaan wordt wegens de uitgebreidheid van het leerplan en den tot verwerking daarvan beschikbaren tijd. De aspiranten moeten derhalve goed Pransch, Duitsch en Bngelsch kennen, vóór dat zij op den cursus komen. Yan de natuurkunde wordt niet veel gevorderd [ongeveer één derde deel van het vak], doch al3 men in zijne jeugd niet aan die weten schap gedaan heeft, kan men ze later zonder een onderwijzer niet goed leeren. Dit geldt eveneens voor de scheikunde, ofschoon het daarvan

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1890 | | pagina 137