145
„Dit nu acht de commissie een onbillijke, een niet te vervullen
„wensch. Immers kon dat denkbeeld worden verwezenlijkt, zoo ware
„daarmede ook eene zeer gevaarlijke schrede gedaan op den weg, die
„onze koloniën al te spoedig zou moeten voeren naar een schier onaf
hankelijk Indië.
„Met die wetenschap rijzen, in verband met 's Schrijvers denkbeelden,
„deze vragen.
„Welke regeering zal dien band stelselmatig willen verzwakken?
„WTelke regeering zal het belang, dat voor Neerlands burgers aan
„ons koloniaal bezit is verbonden, willen verminderen?
„Welke regeering zal, door het scheppen van toestanden als de
„hier bedoelde, daartoe haren steun willen verleenen? Welke regeering
„zal de indirecte voordeelen, die Nederland uit het bezit zijner kolonie
„trekt, willen vermiuderen, vooral als zelfs de zekerheid wordt
„gemist, dat door een andere wijze van voorziening in de oorlogs
behoeften het Indische leger zal worden gebaat?
„Het antwoord op die vragen kan naar het oordeel der Commissie
„slechts luiden dat geen regeering hiertoe zal willen medewerken".
Ik begin met te verklaren dat m. i. de Heer Brakel hier streeft
naar een ideaal, dat evenals alle idealen onbereikbaar is, maar dat
stelling XXIII, als beginsel op zich zelf beschouwd, een conditio sine
qua non uitmaakt voor een goed, een wel overlegd, voor een rationeel
stelsel van landsverdediging, dat is toch, dunkt mij, een waarheid, die
geen bewijs meer noodig heeft. De Commissie schijnt echter deze
zienswijze niet te deelen en, blijkens hare hiervoren geciteerde woor
den, gaat zij voorts zoover om ter zake eene meening te verkondigen,
die alleszins verbazing wekt. In die woorden toch ligt de gevolg
trekking: dat zelfs, indien het mogelijk ware Indiê's hulpbronnen
zoodanig te ontwikkelen, dat het in staat gesteld werd om zelf te
voorzien in zijne oorlogsbehoeften, dan nog de Commissie het zeer
begrijpelijk zou vinden dat geen regeering daartoe zou willen mede
werken. En waarom niet? Uit vrees voor het in 't leven roepen van
een onafhankelijk Indië!
De meening der Commissie wekt niet alleen verbazing, zij wekt
ook ergernis. Ergernis, omdat zij mede gevloeid is uit den mond van
een man, die nog niet lang geleden het Nederlandsche volk meende
Dl. I, 1890. 10