154
De Sectieschool.
Algemeene bepalingen.
De laatste alinea van art. 2 schrijft voor: „Gedurende het onderwijs
„hebben beiden" dat zijn de onderwijzer en de sectiecommandant
„de sabel getrokken. De sectiecommandant steekt echter de sabel op,
„wanneer hij bij eene batterij stelling afstijgt."
De sectiecommandant stijgt dus niet bij alle batterij stellingen af. Yoor
welke hij dit wel doet en voor welke niet, is evenwel niet aangegeven. Even
als vroeger, toen het reglement daarover in 't geheel niet sprak, blijft
het afstijgen van den sectiecommandant dus overgelaten aan het inzicht
van den onderwijzer. Dit echter is bepaald ongewenscht.
Het afstijgen van den sectiecommandant is alléén noodig, wanneer er
sprake is van vuurleidingde sectiecommandant moet dan de bediening
van zijn stukken kunnen controleeren. Komt de sectie in batterij, om
na enkele seconden uit de batterijstelling af te marcheeren, dan kan
haar commandant gerust te paard blijven.
Een tweede leemte in dit art. is het niet aangeven van den stukrijder,
die het paard van den sectiecommandant vasthoudt, zoodra deze is afge
stegen. De oude sectieschool deed dit evenmin. Het gevolg er van
was, dat de sectiecommandant nu eens zijn paard bij 't linkerstuk af
gaf en dan weer bij het rechter-, de eene maal aan den voorrijder, een
volgenden keer aan den middenrijder.
Artikel 5 is niet geheel juist. Daarbij is over het hoofd gezien de
stelling, welke de sectie bij het flankenvuur inneemt. Wordt daaruit de
marsch in colonne hervat, dan mag niet, zooals in de bedoeling van het
reglement ligt, de oorspronkelijke marschrichting het voorwaarts aange
ven, doch behoorde dit door de batterijstelling te geschieden.
Yolgens het vervallen reglement marcheerde de sectiecommandant in
colonne 1 pas buiten de linkerflank. De nieuwe sectieschool (art. 8)
brengt dien afstand op 5 passen.
Op het exercitieveld moge dit, ter wille van een beter overzicht, eene
verbetering zijn, tijdens den marsch langs den langen weg, zal die af
stand zelden te behouden zijn. De meeste wegen zijn daarvoor niet
breed genoeg; zijn zij het een enkele maal wel, dan ontstaat bovendien