192 „practische kennis en routine in de dagelijks voorkomende zaken, kalmte „in het vuur, tegenwoordigheid van geest en moed, hij, die aan deze „vereischten voldoet, is een goed luitenant, en in een beperkten werk kring kan de adjudant-onderofficier al deze eigenschappen evengoed, „ja soms, omdat hij meer ondervinding hoeft, nog beter ontwikkelen." „De luitenant, zal men zeggen, heeft toch veel meer omvattende stu- „diën moeten maken om zijn rang te bereiken. Wij antwoorden, dat hij „die studiën niet heeft gemaakt omdat hij ze als luitenant zoo zeer noodig „had, maar wel als grondslag voor zijne verdere ontwikkeling, opdat hij „later ook voor de hoogere, ja voor de hoogste rangen geschikt zou zijn. „Wanneer men op de militaire scholen slechts luitenants had te vormen, „die altijd luitenants moesten blijven, dan zou men met heel wat minder „wetenschap kunnen volstaan „Voorwaar, wij stellen wetenschappelijke ontwikkeling bij den officier „niet laag; maar juist omdat de luitenants meer geleerd hebben, moet men „hen minder gebruiken voor diensten, waarin minder wetenschappelijke „personen evengoed of soms heter kunnen voldoen. De gewone dienst „bij de compagnie kan voor een belangrijk deel zonder bezwaar aan „onderofficieren van hoogen graad worden opgedragen, en zulks is in het „belang èn van het officierskorps, èn van het onderoffieierskorps, èn van „het land" Ziedaar geheel tegenstrijdige gevoelens, welke nog te sterker uit komen als men bedenkt, dat de overste Brakel 151 onder officieren en minderen per veldcompagnie van alle landaarden aan neemt, en de kolonel Coblijn 181. Welke meening de juiste is, is natuurlijk niet uit te maken. Slechts eene gedurende geruimen tijd, ook te velde, voortgezette proef in den geest van het stelsel Coblijn zou kunnen aantoonen, dat het niet wensche- lijk is om adjudant-onderofficieren bij de compagnieën in te deelen. Op enkele puuten wensch ik in deze nog de aandacht te vestigen 1. Een der redenen waarom schrijver drie luitenants per com pagnie wenscht, is het in Iudië door tal van oorzaken spoedig in compleet raken van het effectief. Dit is juist, en daarop behoort dan ook bij het vaststellen van de reser ves voor de veldtroepen gerekend te worden, zoodat alle incompleet aan officieren en minderen daarbij ontstaan, onmiddellijk kan worden aange vuld. In de veldcompagnie zelve mag echter geen reserve zijn begrepen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1890 | | pagina 203