10
steeds op uit zijn, hen op allerlei wijze te bedriegen, terwijl zij
geene middelen onbeproefd laten om het civiel bestuur te Goenoeng
Sitoli van den Niasser afkeerig te maken, door het uitstrooien van
dwaze en ongerijmde berichten.
j,Het is tevens ontegenzeglijk waar, dat zij een slechten invloed
op den Niasser uitoefenen, en dat bij de plannen van uitbreiding en
verbetering niet genoeg op hunne handelingen kan worden gelet.
Men heeft dit in vroegeren tijd altijd verzuimd, grootendeels door
dien Goenoeng Sitoli slechts werd beschouwd als een vast punt uit
een staatkundig en militair oogpunt, en omdat het niet geoorloofd
was zich te bemoeien met zaken buiten de jurisdictie van die plaats.
De evengenoemde vreemde kolonisten trokken van dien staat van
zaken partij, en zij bleven niet in gebreke om het bestuur („de
Compagnie") bij den Niasser in een hoogst ongunstig daglicht
te stellen.
„Den tegenwoordigen civielen gezaghebber heb ik hierop in het
bijzonder attent gemaakt en hem voorgehouden dat het nu vooral van
het uiterste belang was om allen mogelijken verkeerden en slechten
invloed te weren en vreemde inpulsie tegen te gaan, zoomede te
trachten, door activiteit en welberaden maatregelen het nog stilstaand
werktuig des bestuurs aan den gang te brengen. Met nadruk heb
ik hem evenwel aanbevolen, ten deze met de meeste omzichtigheid
te handelen, want het spreekt van zelf, dat de Maleiers spoedig zullen
bespeuren dat hun macht en invloed door onze groote bemoeienis
met den Niasser aan het wankelen wordeo gebracht, en het ons streven
is deze zooveel doenlijk geheel te doen ophouden. Als gevolg hiervan
is te verwachten, dat zij hier en daar in het binnenland verdeeldheid
en wantrouwen zullen trachten te zaaien en in het geheim list en
bedrog zullen te baat nemen om ons in onze maatregelen tot ver
betering van het stoffelijk welzijn van den Niasser te dwarsboomen,
ten einde alles weder op den ouden voet te doen brengen en zich, als
tot nu toe in zekere mate het geval is geweest, bij ons onmisbaar te
maken; zij waren vroeger de vraagbaken en raadslieden van de
gezaghebbers.
„Bij het geven van voorschriften, hoedanig hij zich te dien aanzien
moet gedragen, heb ik genoemden ambtenaar almede nadrukkelijk