265
Rechtdoende
In naam en van ivege den Koning!
Ontvangt het appel
Vernietigt het in hoofde dezer vermeld vonnis, waarvan appel;
Spreekt den beklaagde, thans geappelleerde, vrij van de tegen hem in
gebrachte besehuldiging;
Verstaat dat de kosten in beide instantiën gevallen zullen komen ten
laste van den Lande
Aldus gedaan en gesententieerd op heden Vrijdag, den 25on October 1889
bij enz.
NASCHRIFT.
Vorenstaand^ uitspraak van het H. M. O. is in meer dan één opzicht
belangwekkend.
Daarin wordt de leer verkondigd
1°. dat op den valschen of vervalschten verlofpas, bedoeld bij art. 104
C.W., toepasselijk zijn de bepalingen van het gemeene recht omtrent
valschheid in geschriften;
2°. dat tot het bestaan van het misdrijf van valschheid in geschriften
en dus ook van het misdrijf, voorzien bij art. 104 Ü.W. in de eerste
plaats wordt vereischt een geschrift (in casu verlofpas), dat, öf onmid
dellijk een bron van rechten wezen, of althans tot bewijs van eenig feit
dienen kan
3°. dat derhalve een geschrift, 't welk bij den eersten oogopslag blijkt
in het wezen der zaak dermate af te wijken van den gewonen inhoud
van een verlofpas, dat daaraan geen recht ontleend kan worden, aan den
eisch sub 2 niet voldoet, en het gebruikmaken van een dusdanig ge
schrift noch misdrijf noch overtreding oplevert
4°. dat wanneer de militaire rechter beslist, dat het den beklaagde ten
laste gelegde en wel bewezen feit noch misdrijf noch overtreding oplevert,
de beklaagde niet van rechtsvervolging ontslagen, doch vrijgesproken
moet worden, omdat de betrekkelijke bepalingen van de burgerlijke straf
vordering op het militair recht niet mogen worden toegepast. (1)
De eerste beslissing is, volgens de bescheiden meening van schrijver
dezes, volkomen juist.
(1) Art. 169 alinea 2 Reglement op de strafvordering.