267 het woord „owbepaald" gebruikt had. Overigens was het stuk op een paar spelfouten na in een gebruikelijken vorm opgemaakt, zoodat het, gelooven wij, nog zoo ongeschikt niet was, om een Inlandschen politie oppasser of een Inlandsch dorpshoofd daarmede te verschalken. Ons zijn trouwens twee arresten van het H. M. G. van vroeger datums bekend, waarbij valsche verlofpassen, op eene in het oogloopende, veel meer gebrekkige wijze opgemaakt dan het permissie-briefje van den fuselier de "W. wel als deugdelijke middelen tot benadeeling aangemerkt en de gebruikers daarvan als overtreders van art. 104 C. W. veroordeeld werden. Uit deze éêne sententie van het H. M. G. volgt derhalve o. i. niet, dat de jurisprudentie op dit punt van nu af aan, overeenkomstig deze uit spraak, gevestigd is. Hoewel wijders uit de voorlaatste overweging der bovenaangehaalde sententie zoude kunnen worden afgeleid, dat volgens 's Hofs oordeel, een schriftelijke vergunning, om zich buiten den bepaalden rayon te mogen begeven (zoogenaamd permissie-briefje), als zijnde geen verlofpas in optima forma", niet valt in de termen van art. 104 C. W., is dit punt nochtans niet uitdrukkelijk beslist. Naar onze bescheiden meening is zelfs de toepassing van dat artikel op een permissie-briefje, als het hier bedoelde, zeer goed te verdedigen. De grond der strafbepaling, vervat in art. 104 C. W, moet immers hierin gezocht worden, dat het bij evengemeld artikel bedoeld feit in den regel een middel is om desertie te bevorderen. Welnu deze ratio legis geldt o. i. even eens zij het dan ook in mindere mate voor een stuk, 't welk de vergunning inhoudt voor een militair om zich ongehinderd buiten den voorgeschreven rayon van zijn garnizoen te mogen begeven en ophouden zoo'n vergunning is, vooral voor den Inlandschen soldaat, dikwijls vol doende, om hem het deserteeren mogelijk te maken. In art. 104 C. W. nu is het woord verlofpasblijkbaar gebezigd als de generieke uitdrukking voor de aan militairen verleende vergunningen, om hun standplaats te verlaten, en, daar een permissie-briefje slechts is een bijzondere vorm van dergelijke vergunningen, dus een speciesvan het genusverlofpas, zoo is het, dunkt ons, geenszins in strijd met ge zonde beginselen van strafrecht, om, met toepassing van art. 17 C. W., de vervalsching van een dusdanig permissie-briefje gelijk te stellen met de vervalsching van een verlofpas. In dien zin besliste ook het H. M. G. in Nederland bij resolutie dd. 21 Januari 1842.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1890 | | pagina 282