280 Waarom luitenants der Infanterie van het Nederlandsch-Indische leger niet in aanmerking behooren te komen voor eene detacheering bij het Nederlandsche leger wordt niet ingezien. Evenmin waarom jeugdige kapiteins der verschillende wapens van beide legers bijv. die der jongste helft moeten worden uitgesloten. Ontwerp-organisatie van het Nederlandsch-Indisch leger. III. Artikel 4. Bij de bespreking van stelling V van de hoofdpunten van het stelsel van verdediging werd opgemerkt, dat op de buitenbezittingen, welker lot in hoofdzaak van het wel en wee van Java afhangt, niet meer troepen aanwezig behoeven te zijn dan noodig tot het hand haven der rust in gewone omstandigheden. In verband daarmede behoort de 8e brigade te vervallen, en zal bij de garnizoenstroepen voor het Gouvernement van Sumatra's West kust gerekend moeten worden op bijv. 3 mobiele compagnieën Infan terie, 1 mobiel detachement Cavalerie en 1 mobiele sectie Artillerie. Artikel 5. Toelichting (19) geeft onder meer aan: „Ten einde het bereiken der hoogste rangen in het leger ook moge lijk te maken voor de officieren van andere wapens dan de Infanterie, „kunnen twee der door ons voorgestelde 8 brigades gecommandeerd worden „door kolonels, behoorende tot de Artillerie, Genie of Cavalerie." Het woordje „Infanterie" dient alzoo te vervallen in de 2e alinea van artikel 5, luidende „Twee der brigades kunnen gecommandeerd worden door kolonels, af komstig van het wapen dor Infanterie, Cavalerie, Artillerie of Genie." Artikel 9. Aangezien artikel 10 bepaalt dat de chefs van het wapen der Artillerie en der Genie, alsmede die van den dienst der Militaire Admi nistratie en den Geneeskundigen Dienst den persoonlijken rang van generaal-majoor kunnen krijgen, iu welk geval zij, evenals hunne adjudanten, tot het betrokken wapen of den betrokken dienst blijven behooren, had artikel 9 niet mogen aangeven

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1890 | | pagina 295