288 Wanneer een der reserve-brigades in haar geheel of wel een ge deelte er van op expeditie gaat, behoort het tot den werkkring van den betrokken artilleriecommandant om voor de noodige munitie, enz. te zorgen. Yolgens schrijver zou nu een officier, behoorende tot de 3e brigade, bemoeienis hebben met zaken, welke bijv. uitslui tend de 6° brigade betreffen. De artilleriecommandementen op Java behooren buiten het veld leger te staan, terwijl bij elke brigade de batterijcommandant als commandant der veld- (lichte veld-) artillerie en de commandant der compagnie (compagnieën) vestingartillerie als commandant der vesting artillerie optreden en zich als zoodanig rechtstreeks tot den brigade commandant verhouden. Het wordt onnoodig geoordeeld de artilleriecommandanten op Java door een kapitein ter zijde te doen staan. De adjuncisbe- trekking is niet van zoo groot gewicht, of zij kan zeer goed door een luitenant worden bekleed. Bij elk artilleriecommandement zijn natuurlijk de noodige magazijn meesters, conducteurs, werklieden, vuurwerkers, geweermakers, schrij vers, enz. noodig. Waartoe evenwel de acht Eur. onderofficieren (vuur werkers), door schrijver aan de artilleriecommandanten der le, 2e, 3° en 4e brigade toegevoegd, moeten dienen, is minder duidelijk. b. de veldbatterijen c. de lichte veldbatterijen. Yolgens bijlage E rekent schrijver op 4 veldbatterijen en 4 lichte veldbatterijen, waarvan 1 lichte veldbatterij voor Sumatra's Westkust. Rekening houdende met de voor Batavia, Soerabaia en Tjilatjap bestemde brigades, blijven dus voor de hoofdmacht van ons leger beschikbaar: 1 veldbatterij en. 3 lichte veldbatterijen of totaal 24 vuurmonden. Ik acht dat onvoldoende. Een batterij meer zal minstens noodig zijn. Opmerkelijk is het dat schrijver, die 4 luitenants per veldbatterij uit trekt, slechts drie bij de lichte veldbatterij indeelt, en dat niette genstaande de toevoeging daaraan van 6 mortieren.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1890 | | pagina 303