294
CF AC cot. Sj 2.8 cot. 7° 161waarvoor men, gebruik
makende van de spreidingsliniaa), vindt:
CF =22,
BF BC CF 27.5 22 5.5 M.
CS jo °p 1300 M. bij deze lading 14 M. bedragende, zoo vindt
men weder met behulp van de spreidingliniaal, dat vóór F 30°/0
en achter F 70°/0 der schoten vallen. De lading van 2 KG. zoude
dus te gebruiken zijn.
In stede van de lengtespreiding kan men ook de hoogtespreiding
aanwenden, ten einde na te gaan, welke waarde van 9j de meest
gewenschte is. Trek daartoe BG evenwijdig aan AF en AE
evenwijdig aan BC, dan is
CG BC tang. el of CG 27.5 tang. 7°16',
CG 3.5,
dus AG 3.5 2.8 0.7 M.
HS5o op 1300 M. bij deze lading 2.3 M. bedragende, zoo vindt
men, weder met behulp van de spreidingsliniaal, dat beneden A
34°/0 en boven A 66% der schoten vallen.
Daar 34°/0> is, zou men de lading van 2 KG. kunnen ver
werpen. Gebruikt men die van 1.5 KG., dan wordt 9, voor 1300
M. 10°19'. CG 27.5 tang. 10°19'5 M. AG 5—2.8 2.2 M.
Voor deze lading is HS5o op 1300 M. 3.9.
Alsdan vallen derhalve 22% in en 78° achter de dekking, welke
verhouding alleszins bruikbaar is.
Tot het grens- en groepschieten tegen de dekkende borstwering
wordt nu overgegaan. AE AG cot. 9, =2.2 X cot. 10°19'
12. Men moet dus bij het groepschieten trachten de gemiddelde baan
op 12 M. achter de kruin der dekking te krijgen.
De 6 schoten der groep kunnen zich op verschillende wijzen om
het punt A groepeeren
1°. Vallen 1 )en 5(-f),dan ligt E op 0.7 X LS50 15 M. achter
A, dus 3 M. te ver, waarom men |°/00 minder opzethoogte zal geven.
2°. Vallen 2(—en 4 dan ligt E op 0.3 X LS50=6M.
achter A, dus 6 M. te kort, waarom men 1 o/00 meer opzethoogte zal geven
3d. Vallen 3 en 3 dan ligt E in A, dus 12 M. tekort;
men zal dan de opzethoogte met 2 o/00 vermeerderen.