EENIGE opmerkingen aangaande de promotie a an
DE INFAN1ERIE-ÖEFICIEREN.
Reeds herhaalde malen is, zoowel in dit tijdschrift als in de Indi
sche nieuwsbladen, over de vooruitzichten van het officierskorps der
infanterie geschreven en werden middelen aangegeven om in den
tragen gang der promotie bij dat wapen verbetering te breDgen.
Dat ook bij onze chefs die slechte en steeds slechter wordende
vooruitzichten wel eens het onderwerp van ernstige overdenking
hebben uitgemaakt, bleek o. a. in 1884, toen aan de verschillende
korpscommandanten de vraag in overweging werd gegeven, of de
3e luitenant bij de compagnieën der veldbataljons Diet gevoegelijk,
zonder gevaar voor den dienst, zou kunnen vervangen worden dooi'
een adjudant-onderofficier; een voorstel dat uitging van den toen-
maligen chef van de IIe Afdeeling van het Departement van Oorlog.
Sedert echter is noch van pogingen, om de promotie der infanterie-
officieren te verbeteren, openlijk iets gebleken, noch is iets bespeurd
van tot stand gebrachte verbeteringen. En is het nu waar dat „where
is a will, there is a way," dan zou men daaruit kunnen besluiten,
dat de pogingen en voorstellen, die tot lotsverbetering van de
infanterie-officieren wellicht zijn gedaan, bf nimmer ernstig waren
gemeend, óf wel dat het Opperbestuur van uitgaven tot dat doel
niets wilde weten. Dat nu bedoeld spreekwoord ook hier juist is,
zal ik in het vervolg van dit artikel aantoonen, door het aangeven
van verschillende middelen, waarvan enkele bovendien de deugd bezit
ten, de uitgaven voor het leger niet noemenswaardig op te voeren.
En dat de vooruitzichten der infanterie-officieren allertreurigst zijn
en derhalve dringend verbetering in den tegenwoordigen toestand
noodig is, zal een iegelijk toegeven, die het artikel van den kapitein
van den generalen staf E. K. A. de Neve, getiteld: „De formatie,