320
indeeling en samenstelling der infanferie-compagnie van het veldleger",
voorkomende in de nummers 9 tot en mot 12 van den vorigen jaar
gang van dit tijdschrift, gelezen heeft; trouwens een enkele blik in
de „Naam- en Ranglijst van het Koninklijke leger van Nederland en
van de Nederlandsch-Indiën. 1890." kan ons hiervan overtuigen.
De Heer De Neve zegt, dat die vooruitzichten reeds geruimen tijd
ernstige bezorgdheid volkomen wettigen en de toekomst inderdaad het
ergste doet vreezen.
„Anders en nog treuriger" zoo lezen wij op blz. 335 en vlg.,,dan
met de kapiteins, welke voor den niajoorsrang in aanmerking komen, is
het evenwel gesteld met de luitenants die aan de beurt zijn en komen
zullen voor bevordering tot kapiteingeschiedt die bevordering reeds
nu niet dan na een diensttijd van ruim 14 jaar als officier, het is zoo
goed als zeker dat in de naaste toekomst dit eerst zal plaats hebben na
een diensttijd van 15, zelfs van 16 jaar.
„Is zulk een toestand niet ontmoedigend en moet die niet ook in ver
band tot den leeftijd van een goed deel dergenen, die in de eerste jaren
voor bevordering tot den kapiteinsrang in aanmerking komen, tot ern
stige bezorgdheid aanleiding geven?
„Dat die toestand niet plotseling is ontstaan, maar zich integendeel
geleidelijk ontwikkeld heeft (1), kan daaruit blijken, dat terwijl de gemid
delde leeftijd van de tot kapitein bevorderden in 1882 nog ruim 34 jaar
bedroeg, die leeftijd in de jaren 1883, '84, '85,'86,'87 en'88 respectievelijk
was bijna 36, ruim 38, bijna 38, bijna 38, bijna 37 en bijna 37 jaar.
„Er is dus tijd en gelegenheid geweest om zich van dien toestand reken
schap te geven en middelen te beramen om dien althans voor de toekomst
zooveel mogelijk te bezweren.
„Verbetering is in de eerste jaren niet te verwachten, integendeel (2);
wanneer men aanneemt dat jaarlijks 25 kapiteins aangesteld kunnen wor
den, een veronderstelling, welke gelet op de ondervinding der laatste
jaren en den huidigen toestand, zeker zeer gunstig is, dan zal de gemid
delde leeftijd, waarop de kapiteinsrang bereikt wordt, bedragen in 1889
ruim 38 jaar, in 1890 ruim 40 jaar, in 1891 ruim 41 jaar, in 1892 on-
(1). Zeer juist; want in 18S4, toen de chef der He afd. van het D.v.O zijn voorstel
den Legercommandant aanbood, werd de infanterie-lnitenant nog met 13 jaren kapitein;
in 1889 niet dan na een diensttijd als officier van 14J. jaar.
(2). Namelijk, indien geen afdoende maatregelen genomen worden om de promotie
van het korps infanterie-luitenants te verbeteren.