K21
geveer 42 jaar en in 1893 eveneens 42 jaar.' Een groot aantal pas aan
gestelde kapiteins is natuurlijk ouder dan die gemiddelde leeftijd en deze
hebben niet alleen hoegenaamd geen verdere vooruitzichten, maar zullen
en kunnen in den regel slechts wachten op een tweejarigen dienst
in hunnen rang om den dienst met pensioen te verlaten.
„En daarmede is de zaak nog niet uit.
„Is het bovenaangevoerde, zoover de opgegeven cijfers betreft, juist,
dan staat het vast dat over vijf jaar een diensttijd van 10 a 11 jaar
in den kapiteinsrang aannemende nagenoeg alle kapiteins zich zullen
bevinden in het tienjarig levenstijdperk, gelegen tusschen de 40 en 50
jaar; een jongere zal een zeldzame uitzondering zijn (hoogstens een 15tal
kapiteins op de 200 kunnen dan beneden de 40 jaar zijn). En wanneer
het dan waar is dat de vruchtbaarste leeftijd van den mensch ligt tus
schen de 30 en 40 jaar en dat daarna de physieke en intellectueele span
kracht achteruitgaat, wat moet men dan wel in een tropisch klimaat,
waar het lichaam vooral na het veertigste levensjaar sneller dan elders
verslijt, ten opzichte van het physiek weerstandsvermogen, de opgewekt
heid, den lust tot handelen, het initiatief verwachten van hen die zich
gedurende die periode bevinden in den kapiteinsrang die als de kern
van het officierskorps moeten worden beschouwd te midden van een
veelal eentonige en weinig opwekkende omgeving en meestal vrij inspan
nende beroepsbezigheden, beroofd van vooruitzichten op een hoogeren
rang, welke laatste alleen soms kunnen medewerken tot het op de been
blijven in en doorworstelen van moeielijke periodes?"
En al moge misschien het tafereel met ietwat te donkere kleuren zijn
geschilderd, toch zal het aangevoerde een ieder overtuigd hebben
dat verandering in den promotiegang van het officierskorps der in
fanterie dringend noodig is, wil het Indisch leger berekend zijn en
blijven voor de taak om ons gezag te handhaven over de bevolkin
gen, waarover onze heerschappij zich uitstrekt.
Een leger, dat in zijn officierskorps, vooral in de lagere rangen,
verouderd is, is weinig waard en loopt gevaar bij den eersten tegen
spoed ineen te storten; dit ondervond het Pruisische leger in 1806—
het leger waarmede Frederik de Gtroote een betrekkelijk gering aantal
jaren te voren zulke schitterende resultaten had behaald toen het
binnen weinige dagen (in de veldslagen bij Jena en Auerstadt) werd
uiteengeslagen en daarmee ook het geheele rijk Napoleon in "handen
Dl. 1, 1890, 21