24 wensehelijk was de voorgestelde voorloopige organisatie zoo spoedig mogelijk tot stand te brengen", maar dat „ten deze de bedoelin gen van het Opperbestuur niet meer mochten vooruitgeloopen worden dan de omstandigheden zouden gebieden; dat het echter mogelijk kon zijn, dat die omstandigheden er toe leidden en het wensehelijk zouden doen zijn, onmiddellijk eenige voorzienin gen te nemen". Zij machtigde den Gouverneur van Sumatra's Westkust der halve, den ambtenaar Nieuwenhuisen te benoemen tot gecommit teerde voor het onderzoek betreffende de land- en volkenkunde van het eiland Ni as," en aan dezen ambtenaar den adjudant-onderofficier Von Rosenberg toe te voegen „ten einde eene zooveel mogelijk volledige opneming van het eiland Nias te bewerkstelligen." Zij gat hem verder te kennen dat „althans de voorloopige uitslag van het onderzoek op Nias diende te worden afgewacht alvorens, ook onder nadere goedkeuring des Konings, in de overtuiging van de onver mijdelijke noodzakelijkheid te kunnen overgaan" tot de aanstelling der posthouders met bijbehoorend personeel; „maar dat het hem niettemin onverlet bleef om tot de organisatie op den voorgestelden voet over te gaan, wanneer hem gedurende het onderzoek de nood zakelijkheid daartoe overtuigend mocht zijn gebleken." Zooals nader zal blijken, bleef tengevolge der later voorgevallen gebeurtenissen de invoering der bedoelde „organisatie" geheel ach terwege. De commissie der heeren Nieuwenhuisen en Von Rosenberg duurde van 6 September 1854 tot 16 Augustus 1855. Hun verslag werd den 3™ April 1856 door Yan S wie ten aan de' Regeering ingediend, met voorstel, dit door het Bataviaasch genoot schap van Kunsten en Wetenschappen te doen openbaar maken met uitzondering der beide laatste hoofdstukken. De Regeering vereenigde zich met dit voorstel (art. 2 van het besluit dd. 7 Augustus 1856 N°. 24). Het verslag, door genoemd genootschap in 1863 (deel XXX zijner verhandelingen) uitgegeven, is dus niet volledig. W ij weten, dat in het laatste hoofdstuk van dat verslag werd besproken wat vooreerst „gedaan moest worden om eene betere

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1890 | | pagina 35