356
Wij staan voor een sterk verschanste, krachtig verdedigde positie
des vijands.
Dood en verderf blikken ons vandaar tegemoet en wij moeten
er heen, onverbiddelijk, zonder schromen of weifelen, de geweldig
zwaaiende sikkel tegemoet, die straks ook ons misschien zal treffen.
Voort! Voort! het broze lijf gestort iu dien vuurpoel, om daaruit
wellicht niet weer te keeren en dat, trots de teerbeminde gade, de
kioderen, die de vaderzorg niet missen kunnen of andere bloedverwan
ten, die onzen steun nog zoo noodig hebben. Voort! Voort!
Het begint „te spannen", zoo zijn we gewend in dergelijke momenten
te zeggen en zie, de gedachte die ons reeds eenige oogeublikken
heeft bezig gehoudenzij moet er uit. Met schroom doen wij
het. Zou het een voorgevoel zijn? Een voorgevoel en dat in deze
ernstige oogenblikken Maar kom, het moetDenk er om, ka
meraad, mocht het zoo zijn, mijne laatste groeten aan haar, aan hen, aan-
hemNatuurlijk wederkeerig." En voort! voortgaat het.
Hoe menig onzer heeft niet wel eens in de geschetste omstandigheden
verkeerd, en hij vrage het zich zelf af, of dat verzoek ter overbrenging
van dien laatsten groet niet nog meer moed van hem vorderde dan
het stormen tegen 's vijands geweervuur in.
Wij keeren tot de 2e compagnie terug.
Aan den last tot het aannemen der gevechtsformatie is nog geene
uitvoering gegeven en de afdeeling staat in gesloten sectiecolonne.
Daar treedt Wolvekamp zijn compagniescommandant tegemoet
en verzoekt dezen, om van het bij algemeene order gegeven recht gebruik
te mogen maken tot het vaststellen van zijn uitersten wil.
Het geschiedt met de beide luitenants der compagnie als getuigen.
Wie bekend is met de omstandigheden van Wolvekamp, dien be
hoeven wij niet te zeggen welken plicht, hem door de stem des
bloeds ingegeven, hij zich hier gedrongen voelde te volbrengen.
Was het een voorgevoel dat hem aldus deed handelen
Wat moet er in die oogenblikken in het gemoed van dezen man
zijn omgegaan?
Ziezoo, het was of na het volbrengen van die taak, hij werkelijk