360
Ongetwijfeld; maar ga daarom ook in het verleden niet verder
terug dan tot 1860. Was het beeld, dat ik in den vorigen zigzag
van het leger uit dien tijd gaf, dan nog niet schitterend genoeg?
„Moet ik dan hieruit niet de gevolgtrekking maken, dat naar uw
zienswijze het leger in 1860 het toppunt had bereikt van zijn glorie
en daarna sterk in waarde schijnt te zijn gedaald?"
Mijn waarde vriend, ge maakt 'tmij werkelijk lastig met uwe
vragen. Maak gevolgtrekkingen naar verkiezing, maar in 's hemels
naam spreek dan niet meer zoo luid, en schenk mij thans de gele
genheid om mijne beschouwingen te vervolgen.
Ik schreef dan 1873.
In dat jaar was de eerste expeditie van Atjeh teruggekeerd, men
weet onder welke omstandigheden. Waartoe de ongelukkige uitslag
heeft geleid, is evenzoo publiek domein en ik behoef slechts het
woord Enquete uit te spreken, om een ieder te brengen op de hoogte
van den stand van zaken.
De Enquête. Thans niet anders bekend als met het toevoegsel
de heilloozeen inderdaad, heilloos was zij vooral om hare gevolgen.
Zij toch was het, die een wangedrocht deed geboren worden dat
de namen droeg: „ontevredenheidsbetoon met van hooger hand
genomen beslissingen, betweterij, minachting en bespotting van
steeds onaangetast gebleven reputatiën."
Zelfs de kort daarop gevolgde ernstige gebeurtenissen, die van alle
leden onzer militaire maatschappij onverdeelde toewijding aan 's lands
belang vorderden; welke hen ten nauwste aan elkander verbinden
moesten, zelfs die gebeurtenissen vermochten niet de aandacht van
het monster af te leiden. Integendeel, het werd onder die omstandighe
den met eene trouw, een betere zaak waardig, verzorgd en opgekweekt,
en dat die opvoeding maar al te goede vrucht gedragen had, bleek
spoedig daarna uit de wijze, waarop het zich in het openbaar vertoonde.
Dat publiek optreden behoort tot de geschiedenis van den dag, en
het heeft ons getuige doen zijn van feiten, die steeds een donkere
schaduw zullen blijven werpen op onze krijgsgeschiedenis.
Zoowel als elke staat, ontleent ook elk leger zijn roem en
glorie aan zijne mannen van beteekenis. Rukt men den laatsten de