364 In overeenstemming evenzoo met den Westerschen geest werd aan de exercitiën in linie- en bataljonsschool, afgewisseld door militaire marscheu met beoefening van den marschveiligheidsdienst, het leeu wendeel geschonken van de practische oefeningen en daarmede voor bijgezien, dat in onze oorlogen een meer zelfstandig optreden der compagnieën regel was, is en steeds blijveu zal en dat de strijdvoe- ring op Indischen bodem de grootste plaats inruimt aan de ver richtingen, onder den naam van „kleinen oorlog" bekend. Wat ik opmerkte ten aanzien van de exercitie-reglementen, geldt in gelijke mate het voorschrift op den velddienst, waarvan in 1882 eene proeve het licht zag, om vier jaren later met geringe wijzigingen defi nitief te worden ingevoerd. Hoe dat voorschrift de duidelijke sporen dragende van zijne Nederlandsche afkomst ook thans nog van weinig waarde moet worden geacht, zal ik maar niet in het licht stellen; alleen nog maar dit; hoe vele officieren en Europeesche gegradueerden zijn in de verloopen jaren naar het oorlogsterrein vertrokken, zonder voldoende of zelfs maar eenige notie te hebben van de wijze van aanvallen van Inlandsehe versterkingen, van de verplichtingen van voorhoede-, patrouille- of veldwachtcommaodant, van aanvoerder van een transport vivres, munitie of gewonden en van zoovele andere verrichtingen meer, die in de oorlogvoering in deze gewesten haar eigenaardig karakter hebben, en zulks als gevolg hier van, dat bij de hiervoren bedoelde aanvoerders het vorenstaande, naar het schijnt, bekend werd verondersteld, eenvoudig wegens het bestaan van een velddienstreglement in Nederland! Wanbegrippen omtrent de wijze van oefening onzer infanterie paarden zich aan geringschatting van den vijand, die men gewoon was tegenover zich te zien. Yan dit laatste euvel is het hoofdwa pen nog lang niet vrij en ook de leeral smedende wordt men smid vindt, zonder eenige deskundige aanwijzing of voorlichting, in ons leger ook thans nog ruime toepassing. In geen opzicht springt dit duidelijker in het oog, dan waar het geldt het zich eigen maken van de taal des lands. In het leger toch 'schijnt men blind te zijn voor de waarheid, dat de Europeaan in het algemeen en de Europeesche gezaghebbende in het bijzonder, zijn overwicht op den Inlander hoofdzakelijk ontleent aan zijne gron-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1890 | | pagina 379