EEN BIJDRAGE TOT DE INDISCHE
KRIJGSGESCHIEDENIS.
Vervolg van blz. 349.)
Den 22 Augustus 's avonds werd door ons eene batterij opgeworpen,
tusschen de Redoute N°. 1 en 2 een wijnig links van den grooten
weg. Dezelve moest met 8 stukken worden gewapend, doch men
plaatste er slechts 3, en zij diende niet voor den 24e.
In den nacht werd een uitval beraamd, die moest bestaan uit twee
Bataillons onder Kommando van den Kolonel der Jagers Bonnelle.
Hij moest denzelfden weg volgen, welke wij den 22c met de Grena
diers hadden gegaan, de vijandelijke batterijen dadelijk met de Bajonet
aanvallen, en innemen. Om één uur begon men maatregelen te
nemen om uit te rukkendoch er bevondt zich geene brug over de
gragt voor onze verdedigings lijnzij waren den 10e reeds allen verbrand
en sedert had niemand meer daaraan gedacht om dezelve te doen
herstellen. Den 22 waren wij de gragt over een plank gepasseert
dié niet meer voorhanden was. Eindelijk werden er ladders gesteld,
om de gragt over te gaan. De Kapitein Sergent die ook dezen
uitval zoude mede doen, was den eersten die met zijne Kompagnie
overging. Om half vijf waren er naauwelijks 1000 man (de helft
van ons volk) over de gragt, toen den Kapitein Sergent aan den
Kolonel Bonnelle, berigtte, dat hij 50 a 60 passen van daar, zacht
had horen spreken en drie malen in de handen had horen klappen
en derhalve vroeg wat hij doen moest? De Kolonel Bonnelle ant
woordde dat hij met zijne Kompagnie op zijn standplaats in bataille
moest blijven, en den Generaal daarvan zoude doen kennis geven.
Ik werd met dit rapport aan den Generaal Jumel gezonden.
Hij vroeg mij hoeveel volk reeds gepasseert was? Om en nabij
de helft antwoordde ik. Hoe laat is het? Half vijf ure. Geeft van
mijnentwege aan den Kolonel Bonnelle last om zijn volk te doen