458 uit hij in dieuzelfden korten tijd nog eerst een keuze moet doen en in een vreemde taal, waarin hij al werk heeft om zijn zinsneden zoo danig in te kleeden en te groepeeren, dat hij voor hem onbekende uitdrukkingen en technische termen kan vermijden. Ik geloof, dat velen het toch wel met ons eens zullen zijn, dat het niet zoo erg eenvoudig is voor een aspirant om bijv. een keuze te doen uit de drie volgende onderwerpen: „Yon Moltke", „De (wij cursiveeren) Atjeh-oorlog", „Krijgstucht". Wij achten het niet billijk om iemand, die over geen dezer drie, in 1884 voor het Hoogduitsch opgegeven on derwerpen, een behoorlijk opstel kan maken, ongeschikt te verklaren voor eene toelating tot de krijgsschool. Indische krijgsgeschiedenis wordt voor het examen niet vereischt, dus mag men ook geen opstel eischen in 1^ uur over„De (wij cursiveeren) Atjeh-oorlog", evenmin zouden wij een opstel over „You Moltke", hoe beroemd deze kranige figuur ook wezen moge, durven eischen. En „Krijgstucht"; de waarde en moeilijkheid van deze vraag zal wel duidelijk in het oog springen, als men eens de beant woordingen der hierover uitgeschreven prijsvraag in „The journal of the Royal United Service Institution N°. 148" inziet. Zou het doel van het examen niet beter bereikt zijn met de drie volgende onder werpen: „Willem III, Koning der Nederlanden," „Eene episode uit den Atjeh-oorlog" en bijv. om geheel hetzelfde genre van vragen te behouden: „Krijgsmansdeugden of de plichten van den militair." Stappen wij hiermede van de talen af na nog even de aandacht te hebben gevestigd op de technische moeilijkheden, verbonden aan een vraag als: „De uitrusting, bepakking en bewapening der Indische cavalerie" en op den tijd, dien een examen doend mensch noodig heeft om een opstel in een vreemde taal te maken over„Beschrijf in hoofdtrekken den Pransch-Duitschen oorlog." Het is waar, het programma verlangt: een verklaring met behulp van modellen of teekeningen van de vuur- en blanke wapenen, van het geschut en de munitiën bij het Ned.-Ind. Leger in gebruik. Doch vervalt men niet te veel, ja in het belang der goede zaak, d. w. z. in het verkrijgen van personen geschikt om voor stafofficier te wor den opgeleid, veel te veel in een bekrompen letterlijke opvatting van dat programma, wanneer men vragen gaat stellen als„Uit welke onder-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1890 | | pagina 473