DE EUROPEESCHE FUSELIERS VAN HET 2° GARNIZOENS
BATALJON VAN ATJEH EN ONDERHOORIGHEDEN
W. R. SCHIRMER, ALG. ST. No. 15053, EN
F. C. A. BUIJS, ALG. ST. No. 14747.
De dag van den 25en Juli 1889 had zich voor ODzen post Pakan
Kroëng Tjoet door geene bijzondere voorvallen gekenmerkt; stil en
rustig was het dien donderdag geweest, geen teeken van leven had
men bespeurd in het voorterrein, zelfs den nevenpost, Rota Pohama,
had de vijand met rust gelatentrouwens het had den avond te voren
zijn deel dan ook wel gehad en wie weet, als straks de duisternis
op veld en beemd zal zijn neergedaald, of niet het oorlogsspel op
nieuw zich zal doen hooren tot in de verste uithoeken van de Blang
Tamah, de uitgestrekte sawahvlakte, die onze Oosterlinie nagenoeg
over hare geheele lengte begrenst.
De zon neigde reeds ter kimme en het uur van zessen, aan de
wacht geslagen, is tevens het sein geweest dat de nieuwe wacht is
opgetreden en het uur van poortsluiten naakt. Snakkend naar wat
koele lucht, na de verzengende hitte van den dag, vinden wij het
grootste deel der bezetting buiten de sterkte verzameld, zoolang mo
gelijk trachtende te genieten van de enkele weinige oogenblikken
van verademing welke het etmaal biedt, en daarmede nieuwe kracht
verzamelende voor den eiken nacht terugkeerenden verwoeden strijd,
niet tegen den Atjeher, doch tegen dat myriaden-heir van muskie
ten, waarvoor Pakan Kroëng Tjoet terecht berucht is.
Doch al is het, naar het uitwendige te oordeelen, heden uiterst
rustig geweest op den post, Veerman, Tjoet's commandant, zou daar
omtrent andere berichten kunnen geven. Reeds vroeg in den morgen
toch is de telephoon gaande geweest en dat heeft den ganschen dag
geduurd, afgewisseld door samenkomsten met enkele vertrouwde
Atjehers uit den naasten omtrek.
Het resultaat van dat langdurig telephonisch overleg is geweest, dat