501 -
neraal Prins Hohenlohe daarentegen beweert, dat die richtregels
voor een gewoon raensch niet te onthouden zijn en dat de soldaat
aan één regel, „das Ziel aufsitzen zu lassen", genoeg heeft.)
Het Pransche voorschrift van 1889 geeft de volgende voorschriften
191. In het gevecht richt men op den voet van het doel."
192. Op de kleine afstanden is de gestrektheid van de baan
„zoodanig, dat het schot voldoende zeker is, als men de vizierlijn voor
„400 H. neemt".
Deze regels gelden voor het kaliber 8 mM. en geven, wat ook wij
voor de toekomst verlangen, namelijk één vizier en één richtregel
voor het werkzame, beslissende vuurgevecht.
De vrees van Fandio (bladz. 109), dat bij eene langdurige expe
ditie de richtregel van 23 S. V. in het vergeetboek zal raken, is
een argument, te Hauw om er bij stil te staan, doch zeker geen aan
beveling voor de richtmethode op het midden met hare vele richtregels.
De richtmethode op den voet stelt dus werkelijk geen hooge eischen
aan het geheugen van den eenvoudigen soldaat, en zulks te minder,
nu hij, op het schietterrein tegenover figuren geplaatst, (het snelvuur
uitgezonderd) nimmer een anderen richtregel toepast.
Juist om hem aangaande dat mikpunt op figuren niet in twijfel
te brengen, werd eene afzonderlijke cirkelschijf nooAig geacht, waarop
hij uitsluitend met „standvizier" en toch ook weer op den onderkant
van eene roos richt.
Het ïfederlandsche voorschrift heeft de cirkels op de vijfmansschijf
aangebracht, alléén de middelste schijf is van een zwarte figuur voor
zien en deze in haar midden van een witten ring (breed 12.5 cM.)
en een zwarte roos (middellijn 25 cM.).
Dit aanbrengen van rozen op figuurschijven verdient naar onze
meening geen aanbeveling, omdat de soldaat bij de schietoefeningen
de doelen niet anders moet zion dan te velde. Weuschelijk ware
het, dat wij onze zwarte figuren konden vervangen door beelden,
die ons den Inlandschen vijand voorstellen.
Het Duitsche voorschrift heeft eene afzonderlijke cirkelschijf en
figuurschijven, voorstellende een Duitschen infanterist.
Is het ons in het voorgaande gelukt het bewijs te leveren, dat
Dl. I, 1890. 33