561
zijne zoo gewichtige betrekking berekend te zijn, moet zijn oen nian
van algemeen wetenschappelijke ontwikkeling, een man van helder
doorzicht, maar bovenal een man van initiatief. Wil men echter in
billijkheid van hem eischen, dat hij voor den toestand van het wapen
onder zijne bevelen verantwoordelijk zij, dan moet hem eene groote
vrijheid van handelen gelaten worden en moet hij, in verband daar
mede, met een groot gezag zijn bekleed. De verantwoordelijkheid
bepaalt derhalve het gezaggezag en verantwoordelijkheid bepalen
den werkkring.
Na deze inleiding wenschen wij na te gaan, in hoeverre de werk
kring, het gezag en de verantwoordelijkheid van den Chef van het
wapen der Infanterie in zijne Yoorloopige Instructie ingevoerd bij
Algemeene Order N°. 57 van 1889 op afdoende wijze geregeld
zijn, en meenen wij daartoe geen beteren weg te kunnen inslaan, dan
door de verschillende artikelen dier Instructie aan eene bespreking
te onderwerpen, en, waar noodig, te toetsen aan de vooropgestelde
denkbeelden, om daarna te concludeeren tot leemten of gebreken,
welke haar aankleven, en tot aanvullingen of wijzigingen, die zij naar
onze overtuiging behoeft.
Art. 1. Yolgens art. 1 worden in de Instructie gerekend tot het
wapen der Infanterie te behooren, de in de Legerformatie onder
het hoofd „de Infanterie" genoemde korpsen en instellingen, zoomede
de Militaire School, de Infanterie-Schietschool en het korps pupillen.
Naar aanleiding van dit artikel rijst de vraag, waarom de Militaire
School en het korps pupillen, die dus blijkens de Instructie tot het
wapen der Infanterie behooren, en voor wier toestand de Chef van
dat wapen in art. 3 verantwoordelijk wordt gesteld, in de Legerfor
matie niet onder het hoofd „de Infanterie", maar als afzonderlijke
instellingen worden genoemd.- Wat de Infanterie-Schietschool betreft,
deze is wel degelijk in de formatie der Infanterie begrepen zie
28a der Legerformatie en zij had dus in art. 1 der Instructie
niet afzonderlijk behooren te worden vermeld.
Art. 2. Artikel 2 bepaalt de verhouding, waarin de Chef van het
wapen der Infanterie in zijne qualiteit van Chef der IIe Afaeeliug van