568 Van deze bevoegdheid zal, zoolang in den gezondheidstoestand te Atjeh geene blijvende verandering ten goede komt, zoolang een groot deel onzer soldaten, voornamelijk tengevolge van beri-beri, ongeschikt is voor den dienst te velde, herhaaldelijk een ruim gebruik moeten worden gemaakt. Atjeh eischt gemiddeld jaarlijks meer aanvulling dan de sterkte der daar gelegerde troepenmacht bedraagt en dit heeft ten gevolge, dat de veld- en depot-bataljons niet ten allen tijde in staat zijn, om naar eisch in de aanvulling der in Atjeh gelegerde korpsen te voorzien. Herhaaldelijk heeft zich dan ook het geval voorgedaan, dat de garnizoensbataljons in de buitenbezittingen ten behoeve dier aanvulling van hunne voor den velddienst geschikte militairen werden beroofd, om daardoor aan de zoo verzwakte en uitgeputte veldbatal- jons de gelegenheid te schenken weder eenigszins op krachten te komen. Telkens wanneer van de bevoegdheid, om sommige korpsen ook uit andere dan de territoriale depot-bataljons aan te vullen, gebruik wordt gemaakt, behoort op die handeling de goedkeuring van den Com mandant van het Leger te worden gevraagd. Deze bepaling moet echter in ruimen zin worden opgevat. Vatte men haar toch letter lijk op, dan zou, zonder nadere goedkeuring van den Commaudant van het Leger, geen minder militair bijv. van de le naar de 2e Militaire Afdeeling op Java mogen worden overgeplaatst en dat dit niet in de bedoeling ligt, moge blijken uit art. 13, waarbij den Chef zonder eenige beperkende voorwaarde het recht is toegekend, om te beschikken op verzoeken van onderofficieren en minderen tot overplaat sing van het eene onderdeel van zijn wapen bij het andere. Alléén dus in die gevallen, waarin de geheele aanvulling van eenig korps tijdelijk aan een ander dan het territoriaal depot-bataljon wordt op gedragen, behoort naar onze meening ingevolge art. 11 hierop de goedkeuring van het Legerbestuur te worden gevraagd. En ook dan nog om welke reden? Waarom den Chef van het wapen, deze be voegdheid niet zonder voorbehoud toegekend? Vrees, dat daarvan misbruik zou worden gemaakt, behoeft niet te bestaan, en derhalve ware het meer in overeenstemming met de groote verantwoordelijk heid, die door den Chef van het wapen wordt gedragen, indien de woorden: „onder nadere goedkeuring van den Commandant van het Leger" uit artikel 11 werden geschrapt.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1890 | | pagina 583