MILITAIRE ZIGZAG
FANTASSIK
„Veda van ons leger!" zoo toch mag ik U, Indisch Militair Tijd
schrift, zeker noemen, nu ge reeds in twintig annalen eene ontwik
kelingsperiode van de armée hebt geboekstaafd, duidelijker en tast
baarder voor de nakomelingschap, dan ge deedt als verhaler van der
Hindoes geschiedenis.
Veda, ge vraagt ook mij om mede te werken tot uw nuttig be
staan; doch ge stelt mij zware eischen. Het is uw wensch dat na
de keur van spijzen, U maandelijks toegediend, een lichtere stoffe
volgen zal, die, wel niet onmisbaar bij deu maaltijd, toch min of meer
behagelijk stemt na het nuttigen van de hoofdspijs.
Ge denkt aan het genotmiddel dat, prijkend aan het slot der spijskaart,
zijn beurt erlangt, als alle eer is toegebracht vaux pièces de rêsistance"
en eindelijk het sein geeft tot toespraak, jok en scherts.
U w eisch is zwaar, ik zei het reeds, en ook de lach op uw gelaat
zegt me genoeg, hoe gij U volkomen zijt bewust van door uw zoet
gefluit mij op glad ijs te lokken.
Toch wil ik trachten aan uw verlangen te voldoen; een enkele
poging zal niet schaden. Is mijn gerecht U naar den smaak, dan
zal dat spoedig blijken en zal ik naar mijn beste streven ook verder
U ten dienste zijn.
Thans echter, Veda, is de daartoe vereischte stemming ver te zoeken.
Geen wonder, nu het loopend jaar ten einde spoedt en een terug
blik op het verledene zoo weinig stof tot loven biedt. Want,
mochten we vóór twaalf maanden hopen, en met grond, dat de ziekte,
die ons leger tot verlamming doemt, eindelijk had uitgewoed en
dientengevolge den afgetobden verademing zou worden geschonken,
diep werden wij teleurgesteld, toen de kwaal na eene korte poos
van luwte met vernieuwde woede het hoofd omhoog stak en weder
krachtig om zich heen greep.
Dl. I, 1890. 5
DOOR