78
Eer.e andere onbillijkheid is de volgende.
Volgens art. 17 van de „Instructie voor het voeren der administratie
bij compagnieën en detachementen" ontvangt de C. C. op den len Januari
van elk jaar en voorts op andere tijdstippen, wanneer de sterkte
der compagnie dit noodig maakt van den kwartiermeester van den
raad van administratie of den administrateur van het garnizoen gelden
ter goede rekening, ten einde elke vijf dagen aan de onderofficieren en
mindere militairen der compagnie het hun aankomende te kunnen uit
betalen en om ten behoeve der gevoerd wordende menages, alsook voor
andere uitgaven, steeds de noodige gelden in voorraad te hebben.
Dat geld ontvangt hij nu steeds in papier en rijksdaalders of guldens;
voor de uitbetaling der soldijen heeft hij echter pasmunt noodig, om
eiken soldaat het hem toekomende te kunnen doen uitbetalen.
Hierdoor komt hij natuurlijk in de noodzakelijkheid geld te moeten
laten wisselen.
Niet zelf naar den pasar kunnende gaandraagt hij dit wisselen op
aan den fourier of een der onderofficieren van de compagnie. Het
geval kan zich nu voordoen en heeft zich ook menigmaal voorgedaan,
dat de met het wisselen belaste persoon dat bedrag of een gedeelte
daarvan ten eigen bate aanwendt. Wie moet nu de schade lijden?
Antwoord: de praetijk zegt de compagniescommandant. Deze is dan
ook steeds in zijn nopjes als hij het gewisselde bedrag weer in handen
heeft en hij er dus zonder kleerscheuren is afgekomen.
De kapiteins en nog minder de luitenants, die dikwijls als C. C. moe
ten optreden, worden zóó goed betaald, dat het hun onverschillig kan
zijn om een tien, twintig gulden en meer maar klakkeloos te moeten
uitgeven. En toch zweeft hun elke vijf, zes dagen een dergelijk gevaar
boven het hoofd.
Een andere vraag is het echter of het billijk isdat zij eene derge
lijke schadedie niet aan achteloosheidonoplettendheidontrouwenz.
van hunne zijde kan worden toegeschreven art. 2 der boven aange
haalde Instructie en art. 122 R. I. D. moeten vergoeden.
Naar onze meening moet het antwoord op deze vraag ten stelligste
ontkennend luiden.
Dat wisselen jaagt bovendien den C. C. zeer dikwijls op kosten.
De Chineeschc handelaar toch doet dat wisselen in den regel niet
gratis, of het moest zijn, dat hij leverancier van de menagebenoodigdheden
is; hij vraagt voor dat wisselen agio, bijv. 1 a 2 pCt.