84 legenheid zoude vinden hare suprematie over geheel Zuid-Nias te vestigen. De resident van Tapanoeli beaamde deze beschouwing, blijkens zijnen brief van 13 November 1855 N°. 1617/20, geheel. Deskundigen, meldde hij, waren van meening dat een oorlogsvaartuig met 30 man in fanterie, ondersteund door 20 matrozen, voldoende was om het ge- wenschte doel te bereiken. Deze gewapende tusschenkomst was dringend noodig; zonder haar zou al het tot dusver verrichte nutteloos zijn. Een échec was niet te vreezenklemvol handelen, onder de bescherming van gewapende macht, zou volgens zijn rapport voldoende zijn, daar de meeste stammen hierin reden zouden vinden „om den oorlog te eindi gen, dien zij nu uit schaamte of uit eergevoel willen doordrijven"^ De commandant van Zr. Ms. schoenerbrik Padang, die met den civielen gezaghebber de vergadering in de Lagoen di-baai had bijgewoond, stemde roet deze beschouwing volkomen in. De generaal YanS wieten, ofschoon geen redenen hebbende om aan ernstigen tegenstand te denken, achtte de gevraagde militaire macht ech ter te gering en schreef aan den resident in antwoord op zijne voorstellen: „Ik ben het met u eens dat nu niet langer moet uitgesteld wor den, in de aangelegenheden van de Lagoen di-baai tusschenbeide te komen, indien, met de gevraagde macht en zonder geweld te plegen, de Nederlandsche invloed kan worden uitgebreid en inwendige oorlog kan worden verhoed. Dikwerf echter ligt een groote afstand tus- schen de vredelievendheid van onze bedoelingen en de gezindheid der onbeschaafde volkeren, die wij eene betere richting wenschen te geven. Is de gezindheid van Botohosi en Orahili overeen komstig hetgeen ik uit uwen brief meen te moeten opmaken in de verwachting te liggen, nl. dat zij zich na eenig vertoon van macht willen onderwerpen, dan zal het resultaat groot kunnen zijn; maar bieden deze kampongs tegenstand en beantwoorden zij niet aan de haar opgelegde verplichting, dan ontstaan er verwikkelingen en moeielijkheden, die ontijdig zouden komen en niet dadelijk met klem kunnen worden onderdrukt. Aan de mogelijkheid daarvan moet gedacht worden bij de geheele behandeling der aangelegenheid. „Het is op dien grond dat de commandant van de noordelijke af- deeling is aangeschrevenna voorafgaand overleg met u en den comman-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1890 | | pagina 95