lis
ten van den grooten en den kleinen teen, ter plaatse waar de me-
tatarsaal-hoofdjes met het bodemvlak in aanraking komen.
Volgens Meijer nu ligt de groote teen bij een normalen voet in
de richting der lijn ca, zoodat men zich in een normaal gevormde
voetzool een lijn kan denken, gaande door het midden van den hiel
en het midden van het eerste metatarsus-hoofdje den grooten teen
aldus middendoor deelende en sedert naar hem de Meijersche
lijn genaamd.
Volgens die lijn zou nu bij het loopen de voet den bodem verla
ten of, zooals men zegt, zich afwikkelen. Zulks zou dan plaats heb
ben in dier voege, dat eerst de buitenrand der voetzool het punt
b in figuur 4 wordt opgelicht, terwijl de hiel en 't gewricht van
den grooten teen nog op den bodem blijven.
De voet zou dan komen te rusten op een smal trapezium, waar
van de hoekpunten zijn de beide onderste uitsteeksels van het hiel-
been en de beide sesambeentjes van den grooten teen, in figuur 4
ongeveer aangeduid met c en a.
De volgende beweging zoude nu zijhet optillen van den hiel
c—waarbij de voet in a zou draaien om een as, loodrecht op de lijn
ca, zoodat alleen nog de groote teen op den bodem zou blijven rusten,
om met de nu volgende en derde beweging, draaiende om een as in
d, loodrecht op de lijn cd, den bodem geheel en al te verlaten. Is
deze voorstelling juist, dan zou de afwikkeling van den voet derhalve
plaats hebben volgens de Ji.-liju.
Door D1'. A. H. Pareauleeraar aan den Intendance-cursus in Ne
derland, is de juistheid dezer theorie echter bestreden in een in het
Nederlandsche Tijdschrift voor Geneeskunde, 2D jaargang (1885),
tweede reeks, tweede afdeeling, blz. 69 en volgende geplaatst opstel.
Volgens de daarin medegedeelde proefnemingen komt Dr. Pareau tot
de conclusie, dat de afwikkeling van den voet bij het loopen op minder
eenvoudige wijze plaats heeft en dat de hoekpunten van den voet
zool-driehoek niet in de volgorde bca volgens professor Meijer
maar in de volgende c b a den bodem verlaten.
Het eerste deel der afwikkeling zou dan plaats hebben volgens de lijn
c b, waarbij de voet om de lijn a b draait, terwijl het tweede gedeelte der
afwikkeling, het resultaat der werkingen van de spierea der vier kleine