119 Het is duidelijk, dat, indien dit afronden slechts plaats vindt binnen zekere grenzen daar anders in de fouten van de zool in figuur 2 vervallen wordt zoodanig dat de groote teen toch zijn natuurlijken stand kan behouden, daartegen geen enkel bezwaar bestaan kan, maar even duidelijk is het, dat daarmede geen van den Meijersclien grondvorm verschillend model wordt verkregen. Het Meijer-Weber schoeisel is dus een gefatsoeneerd Meijersch. Na deze uitweiding keeren wij weder terug tot de schoenen voor Inlanders. Het was de in het laatst van 1888 benoemde commissie, tot wier taak behoorde, behalve om te dienen van consideratie en advies omtrent de in beproeving gegeven nieuwe uniform, ook haar gevoelen uit te spreken over de al of niet wenschelijkheid der verstrekking van schoeisel aan de Inlandsche militairen en c. q. over de soort van het te ver strekken schoeisel, die door haar rapport van 28 Februari 1889 weder voor het eerst deze quaestie aan de orde stelde. De commissie meende de vraag, of het noodzakelijk was, ook aan de onbereden Inlandsche militairen schoenen te verstrekken, in beves tigenden zin te moeten beantwoorden en als haar gevoelen bekend te stellen, dat zeildoeksche schoenen de voorkeur verdienden boven lederen. De verstrekking van sokken achtte zij niet noodig, wei die van slobkousen. Met het gevoelen der commissie kon het Legerbestuur zich vrijwel vereenigen, maar het werd voorzichtiger geoordeeld om, alvorens tot een algeheele invoering van het schoeisel voor de Inlanders over te gaan, vooraf op eenigszins uitgebreide schaal een proef te doen nemen, zoowel met lederen als met zeildoeksche schoenen, om uit te maken, welke dezer soorten het meest aanbeveling verdiende. Nadat in den aanvang der maand Juni in dien geest een voorstel was gedaan, werd in de eerste dagen van Juli bij het Departement van Oorlog ontvangen een schrijven van den Minister van Koloniën, ten geleide strekkende eener door een met verlof in Europa zijnd hoofdofficier (majoor der infanterie J. F. D. Bruinsma) opgemaakte nota, waarin de noodzakelijkheid werd betoogd, om aan de onbereden

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1890 | | pagina 138