210 Een derde gebrek, dat den opzet aankleeft en hetwelk eveneens aantoont dat men bij de keuze der richtmiddelen alleen op het richten tegen zichtbare doelen is bedacht geweest, bestaat daarin dat er geen vizierkeep aan den opzet voorkomt. De oorspronkelijke door Krupp uit gezonden opzetten waren voorzien van vizierkepen, doch men heeft deze laatste alhier vervangen door oogdoppen, omdat men daarmede nauwkeuriger de hoogterichting kan geven, en omdat nu eenmaal alle Indische opzetten van oogdoppen of viziergaatjes zijn voorzien. Yoor het richten tegen een zichtbaar doel is hierdoor eene goede verbetering aangebracht, doch voor het richten met het richtlood en in de gevallen, waarin de hulprichters alléén richten, is de tegen woordige opzet daardoor bijna geheel onbruikbaar geworden. Het richten door den hulprichter alleen (1) zal steeds regel be lmoren te zijn, indien het doel op de kniehoogte niet zichtbaar is. Men moet het stuk dan door middel van het richtlood de zijdelingsche richting geven, waartoe de richter het midden van den oogdop maar moet schatten. Dat dit zeer onnauwkeurig gaat, behoeft geen nader betoog. Het richtreglement tracht zich dan ook van deze methode van richten op eene zeer eenvoudige (doch nog meer onnauwkeurige) wijze af te maken door op blz. 34 voor te schrijven dat, indien men een goed richtpunt zijdelings van het doel kan zien, men daarop moet richten, na alvorens den zijdelingschen afstand van dat punt tot het doel te hebben geschat en in verband met die schatting buitengewone correctie te hebben aangebracht. Wat er van die schatting terechtkomt en welke prachtige resultaten men daarmede verkrijgt, kan iedereen bij eene richtoefening zelve beproeven. Stel, men vuurt op 2000 M. en richt op een hulprichtpunt dat 10 M. zijdelings van het doel is gelegen, dan wordt daartoe eene buitengewone correctie vereischt van 5°/00. Schat men echter den werkelijken afstand op 1500 M. en die zijdelingsche ligging van het hulprichtpunt op 20 M., dan moet men in verband daarmede eene buitengewone correctie van 13,5°/00 aanbrengen. Men begaat dus (1) Aan het geren der zijdelingsche richting, door de hulprichters alleen, zoude de grootst mogelijke uitbreiding moeten worden gegeven, daar het mij herhaaldelijk is gebleken dat de richters de voorgeschreven teekens voor het verschuiven van den staart der affuit met elkander verwarren.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1890 | | pagina 229