213 eene O. H. voor 175 M. (geheel ingeschoven opzet), terwijl het tweede» vuur met eene O. H. voor 300 M. wordt gedaan. Wenschelijk zoude het zijn voor beide dezelfde O. H. in te voeren, hetgeen wel mogelijk zal zijn daar het op eene uiterst nauwkeurige richting bij beide vuren niet aankomt. Vlug vuren is hier de hoofd zaak. Neemt men voor beide de O. H. van bijv. 250 M. aan, dan zal de gemiddelde springhoogte van de Gr. K. T. daardoor slechts 1 dM. kleiner worden, terwijl men het gemiddelde trefpunt der kartetskogels bij een doel op 200 M. afstand slechts 5 dM. hooger brengt. Ik geloof dat deze verschillen wel niet van invloed zullen zijn op de uitwerking. Bovendien loopt men bij het gebruik van een opzet, die mechanisch wordt geregeld (door het aanbrengen van een pin netje), geen gevaar eene verkeerde O. H. te geven. Wanneer men verder in aanmerking neemt, dat overgang van K. T.- vuur tot vooraf getempeerde G. K. T. en omgekeerd steeds in de meest hachelijke omstandigheden zal plaats hebben, dan is eene me thode van richten, waarbij vergissing wordt voorkomen en men min stens 5 seconden bij het eerste schot uitwint, zeker zeer verkieslijk. De O. H. van 250 M. voor beide vuren is maar bij wijze van voorbeeld aangehaald, daar men voor het berekenen van de meest gewenschte O. H. de tafels der uitkomsten van de Commissie van Proefneming zou moeten raadplegen. Voor het scherp en duidelijk richten is het verder noodig dat de oogdop van den opzet een uiterst klein gaatje heeft. Dit is noodig omdat men bij het richten de spits van de vizierkorrel in het middelpunt van het gaatje moet zien. Het schatten van het middelpunt van een cirkel nu is niet gemakkelijkhoe kleiner dus de cirkel wordt, met des te meer nauwkeurigheid zal deze bewerking kunnen geschieden. De middellijn van het gaatje is echter ook al weer aan een bepaalde grens gebonden, die men niet mag over schrijden, wil men bij het richten niet een te klein veld verkrijgen, waardoor het zoeken van het doel erg lastig wordt. Bij de tegenwoordige opzetten, welke Diet voorzien zijn van een vizierkeep, lean men de Ml. van het gaatje hoogstens tot 0.5 mM. terugbrengen. Geheel anders wordt het echter, wanneer men een vizierkeep boven den oogdop aanbrengt, daar alsdan de hulprichter

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1890 | | pagina 232