313
zijn alle voorstellen uit later tijd (I. M. T. 1881 N°. 12 en 1882
No'8. 1 en 2; jaargang 1886, NJ. 12; beantwoordingprijsvraagC.il
punt LXXVI en III art. 97), gebaseerd op het gebruik van dwang
arbeiders, die tuchtelooze bende uit het Indische bagno, zooals wel
eens gezegd is.
Gelet op de ondervinding, met het gebruik van dwangarbeiders bij
den trein te Atjeh opgedaan, is het echter aan gegronden twijfel on
derhevig, of in die richting in de allereerste plaats wel de oplossing
van het hangende vraagstuk moet worden gezocht. Hoewel volledige
en vertrouwbare statistieke opgaven daaromtrent niet openbaar ge
maakt zijn, is het toch van algemeene bekendheid, dat honderde
dwangarbeiders te Atjeh zijn gedeserteerd, hetgeen zeker niet weinig
heeft bijgedragen tot vermeerdering van de behoefte aan aanvulling
en tot een toestand, waarbij in den regel slechts ruim A gedeelte van
het geheele aantal dwangarbeiders voor den eigenlijken transportdienst
beschikbaar was. In Kielstra's „Beschrijving van den Atjeh-oorlog"^
Dl. I, vindt men vermeld, dat honderde dwangarbeiders vermist, ge
sneuveld, overgeloopen of overleden zijn, zonder dat daarvan eenige
opgave is ontvangen, en in een sterktestaat van 1 December 1875
vindt men niet minder dan 26 man als vermist gevoerd;
diefstal en desertie worden als de meest voorkomende misdrijven op
gegeven, het laatste meer met het doel zich aau arbeid te onttrekken
en van roof te leven, dan om naar den vijand over te loopen; zeer
strenge straffen speciaal daarop gesteld hebben dit kwaad wel ge
temperd maar nooit geheel kunnen keeren. Al is dan ook in later
jaren, tengevolge van oordeelkundig beheer en toezicht en strenge
behandeling, inzonderheid onder den gepensionneerden kapitein Kauff-
mann, een betere toestand ingetreden, ligt het toch voor de hand
dat onder een bende misdadigers, wat de dwangarbeiders toch altijd
blijven, de tucht veel moeielijker is te handhaven, dan onder aange
worven koelies, en dat, daartoe meer middelen en kosten worden
vereischt; speciale maatregelen van bewaking en politie, ook van de
zijde der troepen blijven ten hunnen opzichte altijd noodig; zelfs
wanneer zij in de hospitalen verpleegd worden, kan men die niet
geheel missen. Ook de goede wil om te werken moet uit den aard
der zaak bij hen minder bestaan dan bij vrije koelies en meer dan
Dl. II, 1890. 20