329 's Morgens om 5 uur drong dan ook de vijand op twee plaatsen het kampement binnen, zonder dat, ingevolge de order, door de schildwachten op hem gevuurd werd. Binnen de versterking ver deelde hij zich in drie groepen en maakte hij alles af, wat onder zijn bereik kwam. Nadat de tegenstander door de ferme houding van den 2en luitenant Schnelle, wakker bijgestaan door eenige onder officieren en manschappen, verdreven was en de dooden en gewonden opspoorde, telde men aan dooden twee officieren (kapitein Hoijnck van Papendrecht en de le luitenant De Roemer), 5 Inlandsche fuseliers, 1 Inlandsche vrouwaan gewonden 2 Europeesche onderofficieren, 1 Inlandsch onderofficier, 2 Europeesche en 10 Inlandsche fuseliers en 5 Inlandsche vrouwen. De vijand liet 11 dooden achter. Ofschoon de Atjeher dikwijls getracht heeft onze posten te over vallen, zoo is hem dit zelden gelukt, daar wij steeds te goed op onze hoede waren. Den 23en April 1876 beproefde hij zelfs op klaarlichten dag onzen post te Ketapan Doewa te verrassen, doch hij werd tijdig ontdekt en verjaagd. Kan de Inlandsche vijand ons door brandstichting nadeel berokkenen, zoo zal hij niet nalaten dit te doen Bij de bestorming van onzen post te Soeroasso door de Padries in 1825 werd de bamboezen woning van den commandant naast het buskruitmagazijntje in brand gestoken. De kapitein had, om dit gevaar te voorkomen, natte lakens over de daken doen uitspreiden, terwijl eenige met water gevulde bamboes steeds op verschillende punten van het fort geplaatst waren. Na den val van den post te Goegoer-Sigandang op Sumatra's Westkust in 1*832 hadden de opstandelingen ook het fort De Koek verscheidene malen en somtijds zeer ernstig aangevallen. Zij wendden vooral pogingen aan om de aldaar met alang-alang gedekte gebouwen in brand te steken, hetgeen door de maatregelen van den kapitein Yon Ockzée echter gelukkig verijdeld werd. Bij de belegering van Bondjol in 1835 stelden de Padries alle pogingen in het werk om onze redoute N°. XVIII in brand te steken, omdat zij in de veronderstelling waren, dat het grootste gedeelte van den munitievoorraad aldaar opgeborgen was. De Dl. II, 1890. 21

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1890 | | pagina 348