427 op verlaat de troep de wegen, de compagnieën marcheeren op en avanceeren in gesloten geéchelonneerde (1) sectie-colonnes. Een ge- lichtverfd bord, achter den C. C. gedragen, wijst den troep den weg. Vóór de compagnie marcheert eene dunne éclaireur-linie, zijdelings mar cheeren patrouilles. De eigenlijke aanvalstroepen hebben niet te vuren, tenzij bij demonstratiënin alle andere gevallen moet stilte heerschen; er wordt zelfs niet geladen. Mislukt de eerste storm, dan moeten minstens 2 andere afdeelin- gen, die op korten afstand de eerste en elkander débordeerend vol gen, snel na elkander den stoot herhalen. Gelukt de storm, dan komt nochtans de aanvaller weerloos op onbekend en onvoorbereid terreinweet dus de aanvaller van te voren de plaats vanwaar de reserven des verdedigers kunnen oprukken (zooals bij het overvallen van voorposten of van enkele punten eener stel ling), dan zendt hij tegelijk met de stormcolonnes zijdelings afdeelingen uit, welke achter de verdedigende linie om, die reserven opvangen. Een ernstige nachtelijke aanval (geen overrompeling, die bij den eersten tegenstand wijkt) eischt in de eerste plaats bijzonder sterke bewegelijke reserven, liefst onder commando yan officieren, die door mid del van relais-lijnen van kleine patrouilles naar voren voeling houden en elke voorwaartsche beweging van hare aanvalscolonne volgen ook die reserven moeten in opvolgende afdeelingen verdeeld zijn. In de 26 plaats moet van af het begin der aanvalsbeweging eene staande, zuiver defensieve reserve bij een goed kenbaar en versterkt verzamelpunt staan; die reserve zendt patrouilles uit om op minstens vizierschotsafstand vriend en vijand te onderkennen. Voortzettiyig van den aanval, die over de geheele linie wordt onder steld gelukt te zijn. Dadelijk na den aanval staat de aanvaller ver ward en opeengedrongen; hij moet nu vóór alles weer strijdvaardig worden, zich oriënteeren, nieuwe bevelen vragen en doorgaans geweld dadig verkennen (alleen na kleine nachtaanvallen kan zonder stagna tie de vervolging gewaagd worden). (1) Fiedler, aan wien wij dit ontleenen, zegt: „einander debordirend", elkander overvleugelend; ik heb dat laatste woord niet gekozen om zijne hostile beteekenis beter ware „débordeerend", waarmede dan bedoeld wordt eene formatie, die, werd zij ineengeschoven, een massieven driehoek zou vormen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1890 | | pagina 446