506
„De open colonne met sectiën wordt bij u tzondering zoowel op
niarsch als op het gevechtsterrein gebezigd".
Bij het stilstaande van strekking veranderen wordt, en werd ook
in het oude reglement bepaald, dat de sectie-commandanten bij het
stukken links (rechts) maken, ten einde in de strekking der voorste
sectie te komen, in acht moeten nemen, het commando: „Marsch"-
eerst uit te spreken, wanneer de voorrijder van het voorste (achterste)
stuk ter hoogte is gekomen van den stukscommandant der voorste
sectie aan de zijde der richting. Hierbij is blijkbaar niet gerekend
op den boog, dien de paarden bij het links- of rechtsom maken van de
stukken moeten doorloopen. Yolgt de sectie-commandant deze be
paling op, dan komen bij de beweging rechts zijn stukscomman
danten drie pas rechts van die der voorste sectie, terwijl bij de be
weging links de onnauwkeurigheid nog grooter wordt.
Wenschelijk zal het dus wezen te zeggen: „Wanneer de voor
rijder van het voorste (achterste) stuk op drie pas na in de strek
king is gekomen van den stukscommandant (der vandehandsche
paarden) aan de zijde der richting, of nog wenschelijker, het tijdstip
van het commando: „Marsch" niet nader te bepalen, daar dit een
kwestie van oefening is, die van zelf terecht komt.
Bij het veranderen van directie in beweging „beweegt zich het stuk
aan de spil in een boog, waarvan de straal 16 passen bedraagt en
behoudt het zijn gang." Volgens 6 Stukrijderschool wordt „als be
ginsel aangenomen „dat bij de wendingen het paard aan de spil zich
beweegt in een boog, waarvan de straal 3 passen is (Ruiterschool)
en dat de boog, dien het paard van den omkomenden vleugel doorloopt,
hiernaar geregeld wordt." Ook in het Aanhangsel van de Ruiter
school vindt men aangegeven, dat bij de wendingen, met meer dau
een paard in front, het binnenpaard den bepaalden boog doorloopt en
dat de andere paarden zich daarnaar regelen, zoo wat den boog als
den gang betreft. Bij het veranderen van directie ni. in colonne
met tweeën of vieren „zal de ruiter, die aan de spil is, een boog
van vijf pas (d.i. met straal van 3 pas) in denzelfden gang waarin
hij te voren was doorloopen, enz."
Dit beginsel reglementair vastgesteld zijnde, moet men aannemen,
dat het binnenpaard van het spilstuk den boog van 16 pas straal