510 derd. Op het oogenblik, dat de tweede weeding begint, zijn de achterraden der voorste sectie den liukerstukscommandant der midden- sectie dus 21 pas vooruit. Gedurende de tweede wending heeft de voorste sectie 183 pas op de middelste gewonnen. Daar de af stand tusschen de hoofden der voorpaarden van de middelste sectie tot de mondingen der stukken der voorste sectie 28 pas moet be dragen, en het langeveld omstreeks pas achter de raden uitsteekt, is de afstand tusschen de voorste en de middelste sectie, wanneer de beweging met de vereischte stiptheid is uitgevoerd, 7 a 8 pas te groot (men moet aannemen, dat met de bepaling „de achterraden 20 pas voorbij enz." het achterste gedeelte der raden bedoeld wordt, daar men anders voor de afstandsbepaling over de assen spreekt). Het zal dus wenschelijk zijn, het getal 20 te wijzigen in 13. Hier moeten we ons een uitweiding veroorloven, daar we reden hebben te veronderstellen, dat sommigen der lezers niet a priori zullen toegeven, dat een sectie, die rechts- of linksom maakt, na de wending slechts drie passen in de nieuwe directie gewonnen heeft, dat dus de wending geëindigd is, als de hoofden der voorpaarden in de nieuwe strekking gekomen zijn. Nagenoeg altijd hebben we nl. de beweging „sectie rechts" op de volgende wijze zien uitvoeren. Het spilstuk maakte in vertraagden stap rechtsom en marcheerde dan uit zich zelf langzaam verder, waarbij de stukscommandant van dit stuk, dien van het vleugelstuk voorkwam. Het vleugelstuk be schreef zijn boog en ging eveneens zelfstandig in de nieuwe strek king vooruit, waarbij .het bleef draven, totdat de beide stukscom mandanten bijna weer gericht waren, als wanneer de stukken op het commando: „Yoor waarts" in stap verder gingen, in de richting die zij reeds willekeurig hadden aangenomen. De beweging geschiedde dus op de wijze, alsof het de bedoeling van het reglement was, de wending eerst als geëindigd te beschou wen, wanneer beide stukken weer op de rechte lijn zijn gekomen, en alsof de stukscommandant van het spilstuk slechts te zorgen heeft, dat op dat oogenblik de stukken weer gericht zijn. Daar met deze kwestie het omtrent den afmarsch met geheele wendingen gezegde staat of valt, moeten we onze meening in deze toelichten en daarom zullen, voor zooveel noodig, de verschillende bepalingen, die op deze

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1890 | | pagina 531