525 dan valt de conclusie van zelf'. Des Heeren Rink's methode is vol maakt in strijd met de logica en speelt hem dus parten. Maar nog vreemder is het, dat de schrijver aan het citaat onthoudt 1°. den zin: „vroeger toch gaf ik als mijne meemng te kennen, „dat bij het gezamenlijk schijfschieten op commando en het vuur in „het gevecht moeielijk gericht kan worden op eene bepaalde lijn op het „doel, en verder, dat het gemiddeld mikpunt van de schutters, die „getroffen hebben, ongeveer in het midden zal liggen" en 2° de woorden van den volgenden zin„in dat geval." Ziet, het is de sub 1 hierboven aangehaalde meening en mijn betoog, voorkomende in de bladzijden 108 tot 112, aflevering Februari, die de Heer Rink had moeten aantasten en niet de slotsom„de ba- „nen nu, die bij laatstgenoemde vizieren" (die van 100, 200 en 300 M.) „behooren, zullen lager liggen dan die der eerstgenoemde" (die van 150, 250 en 350 M.). Want het is zoo helder als glas, dat deze slotsom onaantastbaar is, indien bovenbedoeld betoog juist is. Het zal iederen lezer duidelijk zijn, dat het brandpunt van den scrijd tus- schen den Heer Rink (in zijn artikel van Juni) en mij (in dat van Februari jl.) juist gelegen is in hetgeen mijne meeniugen bevatten, ge schreven op voormelde bladzijden 108 tot 112. Die meeningen nu zijn door den schrijver niet wederlegdhet is daarom, dat ik hier boven op blz. 518 schreef: „Het komt mij voor, dat in het artikel van „den Heer Rink de quaestie in geeneu deele opgelost, ja zelfs bijna „niet aangeroerd is." Ja toch, de schrijver bestrijdt op blz. 501 één mijner argumenten, het zwakste, namelijk mijne vrees, dat bij langdurige expeditie de reglementaire richtregel in het vergeetboek zal raken (Februari, blz. 109). Nu! ik laat desgewenscht gaarne dat argument los, maar vraag en revanche wat bestrijding dier andere onaangetaste hoofd argumenten, die voorkomen op blz. 108 en 109 onder sub 1 en 2, op blz. 110 onder sub 3 en volgende alinea en vooral op blz. 110 slot, 111 en 112. In de plaats van die bestrijding wordt eene verachting van mijne denkbeelden aan den dag gelegd, die in het onderhavige geval vol strekt niet gerechtvaardigd is door, geen excuus vindt in eene zaak rijke wederlegging.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1890 | | pagina 546