531 brengt; 2®. dat de schutter, om dat midden te kunnen treffen, voor de verschillende afstanden, waarop hij een zelfde vizier moet bezigen, de vluchthoogten der gemiddelde baan onthouden en op afstanden binnen de dracht zooveel lager, op afstanden grooter dan de dracht, zooveel hooger aanleggen moet, en als gevolgtrekking 3°. dat dus van een mikpunt op het midden alléén sprake is op den vizierschotsafstand, m. a. w. dat de richtregel: richten op het midden van het doel altijd (zie boven) onmogelijk goed kan zijn. Ik ben het met dat alles niet eens. Het verlangen sub 1 komt mij verkeerd voorbij de oefening mag men hoogstens eischen, dat de schutter de spreidingsfiguur van 100°/0 schoten treft, die bij den afstand, waarop gevuurd wordt, behoort, en in de werkelijkheid behoeft hij slechts den vijand te treffen, op wien hij gericht is, niet diens midden. Zijn nu vizierdeelstrepen aangebracht voor de afstanden van 50, 100, 150, 200, 250, 300 en 350 M., dan heeft de schutter, geplaatst op de afstanden, gelegen in het midden tusschen en dus zoover mogelijk van die, welke op het vizier aangegeven zijn, en schietende met de vizieren voor de naastbij zijnde afstanden, bij standvastige richting op het midden nog de volgende kansen (aanslagen en af wijkingen, die toch voor de richting op den voet evenzeer gelden als voor die op het midden, buiten beschouwing gelaten; het is ons namelijk te doen om de verhouding te zoeken tusschen de kansen bij beide richtmethodes), om met een goed geweer de kopschijf (40 cM. hoog en 50 cM. breed) te treffen Op 75 M. met vizier van 50 M. (ook van 100 M.) 100 °/0 totaal303.8 °/0 en op de beste of vizierschotsafstanden met de vizieren, die bij die afstanden behooren, de volgende kansen 55 125 15 55 100 150 81 55 175 55 55 55 150 1 200 53.5 55 225 55 55 15 200 1) 250 33.4 '1 55 275 55 55 1? 250 300 22.1 55 15 325 55 55 300 350 13.8 55

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1890 | | pagina 552