539
te wijzen op het feit, dat de denkbeelden van den kolonel Ortus
over „Mikpunt en gebruik der vizieren in het gevecht(let wel:
in het gevechtvoorkomen in zijne studie over „Yuurtactiek",
(tactiek dus), waarin dergelijke denkbeelden in de eerste plaats be-
hooren. liet komt mij voor, dat die woorden gevechten tactiek
ernstig in strijd zijn met 's Heeren Rink's behandelingswijze, ge
formuleerd in zijne uitdrukking op blz. 485 „en ook thans zullen wij
zooveel mogelijk" (dit „zooveel mogelijk" is, zooals ik reeds boven
schreef, nog te veel) „alle tactische beschouwingen ter zijde laten".
Ook zij voor de zooveelste maal opgemerkt, dat die vuur tactische
studie van den kolonel Ortus en alzoo ook de behandelde voordeelen van
de richting op den voet betrekking hebben op den Europeeschen oorlog.
Over de voornaamste dier voordeelen (2 en 4) is in dit opstel als
ook in dat van Januari en Februari reeds voldoende geschreven.
Over de overige een enkel woord:
Het 3e voordeel (gunstiger ligging van de groepeering?) is mij niet
recht duidelijk; de ligging van de groep schoten hangt immers
af van de plaats van het gemiddeld trefpunt en dus niet van
de richting alleen, maar wel van de richting in verband met de
stelling van het vizier. Deze laatste toevoeging doet zien, dat een
groep schoten, die bij de richting op het midden behoort, op dezelfde
hoogte kan liggen, als een groep, die met de richting op den voet
op gelijken afstand verkregen is. Trouwens ook dit punt werd reeds
hierboven behandeld.
Gelijksoortige opmerkingen gelden het 5e voordeel, dat bovendien
tegen achter hooge borstweringen opgestelde Inlandsche vijanden niet
veel waarde heeft.
Ook voor het 6e voordeel gelden de opmerkingen, aangaande het
3e gemaakt. Zij klinkt vreemd, de uitdrukking: „Als men op het
„midden van het doel richt, is het voldoende, dat het schot iets te
„hoog afkomt"alsof de kogel uit het oog voortkomt en over vizierklep
en korrel verder gaat?! De kogel volgt oorspronkelijk de as der ziel.
De vizierlijn nu is niet aan de zielas vastmen kan bij de richting
op het midden hetzelfde theoretische gemiddelde trefpunt verkrijgen
als bij de richting op den voet; daarvoor behoeft bij eerstgenoemde
richting de hoek, die door vizier- en aslijn gevormd wordt, slechts