maar dat aan het oordeel van den batterij- of' artilleriecoinmandant de keus der middelen wordt overgelaten. Welke middelen o. a. voor de practijk als regel ten dienste staan, zegt het bekende punt 15 der batt. school, l°ged., t. w.de marsch in bataille, de opmarschen in batterij en de bewegingen in open co lonne, en de Handleiding tot het tactisch gebruik der artillerie te velde licht dit (punt 32) nog nader toe. Verder leert de geschiedenis, welke bewegingen in den oorlog ge woonlijk van toepassing zijn. Hoewel hier niet direct principieel, daar er sprake is van verkeerde begrippenkan men zelfs wel zeggen, dat de ei genaardigheden van het wapen in de werkelijkheid vanzelfde meest prac- tische vormen en bewegingen aangeven het is, wat dat betreft, van be lang op te merken, hoe de üuitsche infanterie in 1870 nog de dure lessen der ervaring noodig had, om te leeren welke vormen heden ten dage al leen nog bestaanbaar zijn, terwijl reeds in 1866 Prinz zu Hohenlohe zijn bekende opmerkingen kon maken omtrent de vormen, die de artillerie in de practijk aanneemt. Denkt men slechts aan het terrein, waarop drie van onze vier veldbatterijen zich oefenen, dan is het duidelijk, dat naast den grooten weg de stukkencolonne (met hindernissen dikwijls), de opmarschen daaruit en het in bataille stelling nemen (slechts over zeer korte afstanden) de voornaamste vormen zijn. De evolutiën in onze oude batterijschool, 2e ged., die de colonne op de stukken van het midden tot grondslag hebben, werden op den grooten weg nog wel eens uitgevoerd, maar dat geschiedde nooit op het eigenlijke oefeningsterrein; het zou er zich eenvoudig tegen verzet hebben. Afgescheiden dus van de tactische ontwikkeling van den artilleriecommandant, zal het terrein, in verband met de eigenaardig heden van het wapen, hem voor 1' embarras du choix behoeden. Men zou kunnen wijzen op de Duitsche artillerie, die de behoefte heeft gevoeld om geen andere bewegingen te beoefenen, dan die welke in de werkelijkheid toepassing vinden en dat men daar dus de tactische bekwaamheid der batterijcommandanten en hoogere artillerie-officieren geen waarborg schijnt te achten tegen het in de werkelijkheid aan wenden van onpractische vormen. We merken hiertegen op, dat het Duitsche reglement de onderscheiding in batterijschool, le en 2e ge deelte, niet kent. Men vindt daar o. a. voorgeschreven, dat de batterij 66

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1890 | | pagina 77