BOEKBEOORDEELING.
Batavia, Juli 1890.
Geachte Eedacteur
Beleefd verzoek ik U het volgende op te nemen in het Ind. Mil. Tijdsch.
In N 7 komt onder: „Boekbeoordeeling" ook voor eene bespreking
mijner onlangs verschenen brochures:
1 Gr. v. Bültzingslöwen bij de IIe Expeditie tegen Atjeh, en
2°. Het officïerskorps van het N.-I. Leger.
Een zeer geacht oud-generaal schreef mij over het eerste dit: „Ik heb
„het met het meeste genoegen gelezen en werkelijk hebt U niets te veel
„gezegd van den moed, toewijding, soldatengeest en menschenmin van
„den braven v. Bültzingslöwen."
Die getuigenis, gevoegd bij vele van andere geachte vrienden, is mij
oneindig meer waard, dan het gevoelen van één mij onbekend persoon.
De inhoud van het tweede werkje heeft den boekbeoordeelaar (P)
schijnt het boos gemaakt.
Zijn persoonlijk gevoelen laat mij vrij wel koud, dat spreekt.
Met welk recht hij mijn werk „gebrekkig" noemt, zou ik wel willen
vernemen. Maar hij motiveert trouwens geen zijner beweringen en dan
is de waarde niet groot.
Ik zou hem o. a. wel eens willen vragen: 1°. Is het militair onder
wijs in Indië zoo goed geregeld? 2°. Is de opleiding voor en depositie
van adspirant-officier zoo goed? 3°. Is de ongelijke bezoldiging der
officieren billijk? 4°. Is het billijk dat vermomde traktementsverhoogingen
bestaan? 5°. Is de conduitebeoordeeling zoo goed? 6°. Is het niet waar
dat veel eenvoudig wordt nageschreven?
En zoo zou ik hem nog vele vragen kunnen doen, maar onthoud mij
daarvan om de eenvoudige reden, dat hij zijn naam verzwijgt en ik dus
niet weet tegenover wien ik sta.
Ik heb echter den indruk verkregen, dat het iemand is die öf zich
zeiven of een chef wil verdedigen.