- .107 Ook aaii de organisatie van het Natalsche korps hulptroepen, waar van de geheele sterkte op 7000 man bepaald was, had men in de eerste dagen van November met ijver de hand geslagen, doch hoewel de oprichting daarvan gemakkelijk werd gemaakt door de bevoegdheid van het bestuur om de weerbare bevolking, die in beginsel tot het dragen der wapenen verplicht was, daartoe op te roepen, had pren hierbij nog tal van bezwaren te overwinnen, omdat het voornemen bestond om die hulptroepen mede te velde te laten trekken en dus voor een goed en talrijk kader moest worden gezorgd, dat slechts lang zamerhand beschikbaar lc$vam. Het vertrouwen in de diensten, welke van die hulptroepen konden verwacht worden, was bovendien zoo gering, dat in den beginne slechts yV gedeelte van vuurwapens voorzien was. In de laatste dagen van de maand December was men met de organisatie en de bewapening van dat korps zoover gevorderd, dat het geheel nagenoeg op de been en gereed was om te velde te trekken. Het geheele korps was ingedeeld in drie regimenten, twee van twee en één van drie bataljons; elk bataljon had een Europeesch kader van 1 commandant. 1 officier tolk. 10 kapiteins. 21 luitenants (waarvan 1 adjudant). 1 kwartiermeester. 30 sergeanten. 30 korporaals, en 1 hoornblazer. Elke compagnie telde 100 Inlanders, per compagnie tot denzelfden stam behoorende, en was dus in het geheel sterk I 1 kapitein. Europeanen 2 luitenants. I 6 onderofficieren. 1 officier. Inlanders j 10 onderofficieren. 90 manschappen. Bovendien had het korps 5 troops (half eskadron) beredenen en

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1891 | | pagina 118