Ill het overwicht van diens intellectueele vermogens boven de mijne wil erkennen, toch moet ik billijkheidshalve protest aanteekenen tegen al te grooten lof, daar Metis den Heer Grevers reeds in diens prille jeugd een eigen meening toekent over een der gewichtigste artikelen van het Crimineel Wetboek. De interpretatie van art. 17 C.W., voorkomende op blz. 254 van de Handleiding, besprekende, zegt Metis „Daar waar de schrijver op eigen wieken drijft en zijn eigen „meeniug ten beste geeft, kan hij daarin niet gelukkig geslaagd heeten." In iedere garuizoensbibliotheek voor officieren kan men eene uit gave van Mr. Yan der Hout's werk vinden van het jaar 1862, waarin onder art. 17 C.W., zonder de geringste verandering, dezelfde inter pretatie voorkomt als in de uitgave van 1888. Volgens het officiersboekje is de Heer Gfrevers geboren in 1854 en nu schijnt het mij toch wel eenigszins gewaagd toe, dien officier op zijn 8° jaar over dit onderwerp reeds een eigen meening en eigen wieken toe te kennen. Ik vermoed dan ook, dat zij aan Mr. Van der Hout toebehooren. Beschouwen wij thans iets meer van nabij de stellingen van Metis over ontoerekenbaarheid in gevallen van dronkenschap. Als ik de zaak goed heb begrepen, dan zou eene zoodanige dron kenschap, waardoor de dader geheel van het gebruik zijner vermogens is beroofd geworden, altijd de toerekenbaarheid ten volle uitsluiten m. a. w. de dader zou in zoodanig geval nooit strafbaar zijn, zelfs, wanneer hij nuchter zijnde, reeds het voornemen had, om het feit te plegen. Ter verdediging van deze stelling leest men op blz. 54 (I. M. T. 1889) het volgende: „Men ging uit van het beginsel, dat hij, die volkomen onbewust is „van wat hij doet, voor geen door hem in dien toestand verrichte han deling verantwoordelijk kan worden geacht. „De wet vraagt daarbij niet naar de oorzaken van den toestand van „bewusteloosheid. Waar dit bewustzijn van de bloot werktuigelijk ge pleegde daad geheel ontbreekt, is het rechtskundig onverschillig, waar- „om dit bewustzijn ontbreekt. Zelfs voor de gevallen, waarin de dader „zich vrijwillig door gebruik van geestrijke dranken of andere middelen

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1891 | | pagina 122