118
„voorschrift, van welk departement ook, vermag daarin eenige verandering
„te brengen."
Laat ons deze woorden toepassen op de stelling over ontoereken
baarheid, dan komen wij tot de conclusie dat bij Metis iedere auto
riteit verplicht is den wil van den wetgever te eerbiedigen, behalve
in gevallen van insubordinatie in dronkenschap gepleegd. Waar de
Minister uitdrukkelijk verklaart, dat de dader niet kan beweren het
feit in bewusteloozen toestand te hebben gepleegd, wanneer hij van
te voren het opzet daartoe heeft gevormd, en het zelfs onnoodig acht
dit in eene wet op te nemen, daar wil Metis den dader ontoereken
baar verklaren. Met blijkbare zelfvoldoening wordt dan ook eene
sententie aangehaald (blz. 52, I. M. T.), waarbij een vonnis van den
krijgsraad te Willem I vernietigd werd. Het gepleegde misdrijf was
feitelijke insubordinatie, begaan in volslagen dronkenschap, en zoo
roept Metis triomfantelijk uit: de vernietiging van het vonnis was
gegrond op deze nuchtere waarheid „dat opzet zonder bewustzijn
eener gepleegde handeling ondenkbaar is en dat zonder opzet of schuld
geen enkel misdrijf bestaat."
Ik zal later den lezer laten zier, hoe men, met eene nuchtere waar
heid gewapend, gevaar loopt, om door een dronken korporaal bij den
neus te worden genomen.
Schenken wij eerst een oogenblikje onze aandacht aan de ver
schillende data.
Yonnis van den krijgsraad: 2 October 1882.
Sententie Hoog Militair Gerechtshof: 22 December 1882. Koninkl.
Besluiten: 13 October 1882, N°'s. 26 en 27, gepubliceerd bij G. B. 1
Februari 1883 (Alg. Order 1883 N°. 13).
Alzoo was op den dag, dat de sententie van het H.M.G. was ge-
teekend, art. 16 C.W. nog niet vervallen. Nu moge het waar zijn
dat art. 1 6 C.W. een valsch beginsel bevatte en men het daarom heeft
afgeschaft, het is een feit, dat het een van de wetsartikelen is, waar
over het minst valt te twisten, wat betreft den duidelijk uitgesproken
wil van den wetgever, om opzettelijke of vrijwillige dronkenschap
nimmer en de toevallige niet lichtelijk te doen dienen tot verzachting
of wegneming van de straf, op het misdrijf gesteld.
En thans vermeen ik te mogen zeggen dat die uitdrukkelijke be-