114
paling der wet, hoe verkeerd zij in beginsel ook zij, had moeleu
worden geëerbiedigd en dat geen bevel of voorschrift van welk rechts
college ook, ja, dat zelfs geen nuchtere waarheden daarin eenige
verandering mogen brengen. Yerder voeg ik daar thans aan toe, dat
ook het hoogste rechtscollege gehouden is
„aan de woorden der wet, zoo als zij daar staan, opgevat in hunne
„werkelijke beteekenis; dat het daaraan gebonden is, ook al mishagen
„het die woorden nog zoo zeer; dat het een geest van de wet, die niet
„in woorden is belichaamd, noch uit die woorden is op te sporen, niet
„mag kennen" (I M. T. 1889, No. 1, blz. 65).
In het betoog van Metis leest men verder, dat de afschaffing van
art. 16 C.W. een doorn in het oog is van vele militaire rechters.
Men kan gerust zeggen van alle militaire rechters, die verplicht zijn
met den soldaat om te gaan; de voorstanders vindt men onder de
genen die het leger beschouwen van uit een of andere speciale be
trekking. Angstig vragen zij zich af, zoo luidt het verder, of de
dronkenschap tot algeheele straffeloosheid moet leiden. Tot gerust
stelling wordt er voor de angstige vragers aan toegevoegd, dat ieder,
die zich op dronkenschap beroept als op eene omstandigheid, die de
strafbaarheid der handeling hetzij geheel dan wel ten deele uitsluit,
het bestaan en den graad er van zal hebben te bewijzen, terwijl
een citaatje het geheel sluit: „la peur est une mauvaise conseillère."
Of de militaire rechters al dan niet angstig moeten vragen, is voor-
loopig moeilijk te beslissen. Berst moet men afwachten welke de
gevolgen zullen zijn als deze theorie van straffeloosheid in de solda-
tenwereld zal zijn doorgedrongen; doch ik ben overtuigd, dat wanneer
ieder soldaat weet, dat hij zich straffeloos het genot kan verschaffen,
zijne meerderen eens af te rossen, door zich eerst flink te bedrinken,
de theorie van Metis een even groote saut périlleux zal maken als
de proef met art. 95 C.W.
Het Indische leger heeft echter te veel belang bij de handhaving
eener goede discipline, om het met dergelijke proefnemingen te be
giftigen. Ook kan men niet voorzichtig genoeg zijn met het in toe
passing brengen van stellingen, die theoretisch en wetenschappelijk
juist mogen zijn, in de practijk echter tot dwaze uitkomsten leiden,
wanneer men ze niet met omzichtigheid toepast. Zoo zal niemand