116 wijsmiddelen bevestigd, niet als wettig bewijs kan gelden, zoo vormt die verklaring niet meer dan een aanwijzing. De beoordeeling der kracht van bewijs van die aanwijzing is over gelaten aan het oordeel van den rechter en juist de omstandigheid, dat die onderofficier den beklaagde vroeger nooit gezien had en tot een ander wapen behoorde, bijgevolg geene enkele reden kan gehad hebben, om die bedreiging te verzinnen, of de kracht van beteekeuis der geuite woorden te verzwaren, geeft mij aanleiding, aan deze aanwijzing eene groote kracht van bewijs toe te kennen. Ten tweede beweer ik dat het doel om te beleedigen wel degelijk aanwezig was en wel om de volgende redenen. Ieder militair is en blijft mensch en vooral de mindere militair gevoelt als zoodanig altijd min of meer wrevel over de berooving van zijn vrijheid door de knellende banden der krijgstucht. De militairen, die het slechtst hunne verplichtingen nakomen, zullen het meest getroffen worden in die berooving van hunne vrijheid, en steeds gereed staan met klachten over onbillijke behandeling of zooals zij het uitdrukken zij worden gezocht of genegerd. Die toestand van ontevredenheid zal minder bevreemding verwek ken als men bedenkt, dat een groot deel der Europeanen in Indië met goede traktementen en veel vrijen tijd steeds gereed staat om te mopperen, en bijgevolg een soldaat met zijne geringe soldij en zware diensten dit zeker niet minder doet. Heeft nu de genever uit de cantine of van ergens anders de ge moederen opgewekt, dan stijgt die ontevredenheid tot verbittering en, tijdelijk moedig, trachten zij de onaangenaamheden, die zij van hunne meerderen in de compagnie of het bataljon ondervonden hebben, te verhalen op den eersten den besten superieur dien zij ontmoeten, evenals een amokmaker zijn wrok niet alleen koelt op dengene, die er de oorzaak van is, doch op ieder die hem in den weg staat. Het ernstige van het misdrijf bij insubordinatie moet niet gezocht worden in de grootte van de lichamelijke beleediging, maar in de aanranding van de ondergeschiktheid, die, zooals art. 80 C. W. terecht zegt, het wezen en de ziel is van den militairen dienst. En die ondergeschiktheid werd wel degelijk aangerand. Het op den publie- ken weg aanvatten van een meerdere, dien men niet kent, om diens

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1891 | | pagina 127